Resolutie van het Europees Parlement van 15 juni 2023 over de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen ()
Het Europees Parlement,
–gezien Resolutie70/1 van de Verenigde Naties (VN) getiteld “Transforming our World – the 2030 Agenda for Sustainable Development” (Onze wereld transformeren – de Agenda2030 voor duurzame ontwikkeling) (“de Agenda2030”), die werd aangenomen tijdens de VN-top over duurzame ontwikkeling van 25september 2015 in NewYork en waarin de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (“SDG’s”) werden vastgesteld,
–gezien de publicatie van het Departement Economische en Sociale Zaken van de VN van januari 2022 getiteld “SDG Good Practices: A compilation of success stories and lessons learned in SDG implementation – Second Edition” (Goede SDG-praktijken: een verzameling van succesverhalen en geleerde lessen bij de uitvoering van SDG’s – Tweede editie),
–gezien het UN Global Sustainable Development Report 2019 (VN-rapport inzake duurzame ontwikkeling in de wereld 2019) getiteld “The Future is Now: Science for Achieving Sustainable Development” (De toekomst is nu: wetenschap voor het bereiken van duurzame ontwikkeling),
–gezien het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal dat is overeengekomen tijdens de 15e vergadering van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit,
–gezien het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030, dat tijdens de derde Wereldconferentie van de VN over rampenrisicovermindering op 18maart2015 door de lidstaten van de VN werd aangenomen,
–gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), de overeenkomst die op 12december 2015 is aangenomen tijdens de 21e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP21) in Parijs, en de overeenkomst over nieuwe financieringsregelingen voor “verlies en schade” voor kwetsbare landen die op 20november 2022 is aangenomen tijdens de COP27 in Sharm El-Sheikh,
–gezien het speciaal IPCC-verslag van 24 september 2019 over de oceaan en de cryosfeer in een veranderend klimaat,
–gezien het zesde beoordelingsverslag van de IPPC van 28februari 2022 en het bijbehorende samenvattende verslag van 20maart 2023,
–gezien het Rapport over menselijke ontwikkeling 2021/2022 getiteld “Uncertain Times, Unsettled Lives: Shaping our Future in a Transforming World”,
–gezien de derde internationale conferentie over de financiering van ontwikkeling die van 13tot en met 16juli 2015 plaatsvond in Addis Abeba,
–gezien de zesde top van de Europese Unie en de Afrikaanse Unie van 17 en 18februari 2022 en de slotverklaring daarvan getiteld “Een gezamenlijke visie voor 2030”,
–gezien de onderhandelingen over een nieuwe partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen), ter vervanging van de Overeenkomst van Cotonou,
–gezien de VN-top inzake onderwijshervorming die plaatsvond van 16 tot 19september 2022 in New York,
–gezien de SDG-top die in september 2023 zal worden bijeengeroepen, tijdens de week op hoog niveau van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,
–gezien de top over de toekomst (Summit of the Future), die is gepland voor september 2024 en waarop belangrijke hervormingen van de multilaterale instellingen en de financiering voor duurzame ontwikkeling wereldwijd zullen worden doorgevoerd;
–gezien het VN-rapport inzake duurzame ontwikkeling 2021 getiteld “The Decade of Action for the Sustainable Development Goals” (Het decennium voor actie met betrekking tot de duurzameontwikkelingsdoelstellingen), en gezien het VN-rapport inzake duurzame ontwikkeling2022 getiteld “From Crisis to Sustainable Development: the SDGs as Roadmap to 2030 and Beyond” (Van crisis naar duurzame ontwikkeling: de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling als een routekaart voor 2030 en daarna),
–gezien het VN-rapport over de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) 2022,
–gezien de onlinegegevensbank voor maatregelen ter versnelling van de SDG’s,
–gezien het initiatief van de secretaris-generaal van de VN uit februari 2023, namelijk de SDG-stimulans ter verwezenlijking van de Agenda2030,
–gezien de resolutie van 8oktober 2021 van de Mensenrechtenraad (MRR) van de VN alsook de resolutie van 28 juli 2022 van de Algemene Vergadering van de VN, over het mensenrecht op een schoon, gezond en duurzaam milieu,
–gezien resolutie 5/10 van de Milieuvergadering van de Verenigde Naties (UNEA) 5/10 getiteld “The environmental dimension of a sustainable, resilient and inclusive post-COVID-19 recovery” (De milieudimensie van een duurzaam, weerbaar en inclusief herstel na COVID-19), die op 2maart 2022 werd aangenomen,
–gezien het One Health Initiative van de WHO,
–gezien de ontwerpovereenkomst in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, inzake de instandhouding en het duurzaam gebruik van de mariene biologische diversiteit in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht van 4maart 2023 (het VN-Verdrag inzake de volle zee),
–gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD) en de EU-strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030,
–gezien het rapport van de secretaris-generaal van de VN getiteld “Our Common Agenda” (Onze gemeenschappelijke agenda), dat aan de Algemene Vergadering van de VN is voorgelegd, en gezien het mandaat dat de secretaris-generaal van de VN in resolutie76/6 van de Algemene Vergadering van de VN van 15november 2021 heeft gekregen om gevolg te geven aan zijn verslag,
–gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie van 30juni 2017 getiteld “De nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling – ‘Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst’”(1),
–gezien Besluit(EU)2022/591 van het Europees Parlement en de Raad van 6april 2022 betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030(2),
–gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap van 4december 2019 getiteld “The European Environment – state and outlook 2020: Knowledge for transition to a sustainable Europe” (Het milieu in Europa – stand van zaken en vooruitzichten 2020: kennis voor de transitie naar een duurzaam Europa),
–gezien het verslag van de OESO van 10november 2022 getiteld “Global Outlook on Financing for Sustainable Development 2023: No Sustainability Without Equity” (Algemene visie op financiering voor duurzame ontwikkeling in 2023: geen duurzaamheid zonder rechtvaardigheid),
–gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018 getiteld “Geschiktere indicatoren voor de evaluatie van de SDG’s – Bijdrage van het maatschappelijk middenveld”, zijn advies van 30 oktober 2019 getiteld “Niemand uitsluiten bij de uitvoering van de agenda voor duurzame ontwikkeling 2030”, en zijn advies van 8 december 2021 getiteld “Vernieuwde strategie voor duurzame financiering”,
–gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 8februari2023 over de vooruitgang bij de verwezenlijking van de SDG’s,
–gezien de initiatieven “Green Deal” en “Global Gateway”, die respectievelijk op 11december2019 en 1december2021 zijn gelanceerd,
–gezien het werkprogramma van de Commissie voor 2020 (), voor 2021 (), voor 2022 () en voor 2023 (), en gezien de verwijzingen daarin naar de SDG’s, met name de eerste vrijwillige evaluatie door de EU van de uitvoering van de SDG’s,
–gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18november 2020 getiteld “Delivering on the UN’s Sustainable Development Goals – A comprehensive approach” (Verwezenlijking van de SDG’s van de VN - Een totaalbenadering; SWD(2020)0400),
–gezien de integratie van de SDG’s in het kader voor betere regelgeving, waaronder de mededeling van de Commissie van 29april 2021 getiteld “Samen zorgen voor betere regelgeving” (),
–gezien de mededeling van de Commissie over waardig werk wereldwijd voor een mondiale rechtvaardige transitie en een duurzaam herstel (, en in het bijzonder de daarin opgenomen verbintenissen om de SDG’s te verwezenlijken,
–gezien het EU-actieplan voor de sociale economie dat de Commissie op 9december2021 heeft vastgesteld,
–gezien de conclusies van de Raad van 24oktober 2019 over de economie van het welzijn(3),
–gezien de aanbeveling van de Raad van 16juni 2022 betreffende leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling,
–gezien de conclusies van de Raad van 22juni 2021 getiteld “Een alomvattende aanpak om de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN te versnellen – Een betere wederopbouw na de COVID-19-crisis”,
–gezien de conclusies van de Raad van 21juni 2022 over de transformerende rol van onderwijs en opleiding voor duurzame ontwikkeling en wereldburgerschap als fundamenteel instrument om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) te verwezenlijken,
–gezien het toezichtverslag 2021 van Eurostat over vooruitgang bij de verwezenlijking van de SDG’s in een EU-context, dat op 15juni 2021 werd gepubliceerd,
–gezien zijn resolutie van 8 september 2015 over de follow-up van het Europese burgerinitiatief “Right2Water”(4) en zijn resolutie van 5 oktober 2022 over toegang tot water als mensenrecht – de externe dimensie(5),
–gezien zijn resolutie van 6 juli 2017 over Europese duurzaamheidsmaatregelen(6),
–gezien zijn resolutie van 14maart 2019 over het jaarlijks strategisch verslag over de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s)(7),
–gezien zijn resolutie van 28november2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu(8),
–gezien zijn resolutie van 9juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen(9),
–gezien zijn resolutie van 10maart 2022 over het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2022(10),
–gezien zijn resolutie van 23juni 2022 over de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s)(11),
–gezien zijn resolutie van 6juli 2022 over het EU-actieplan voor de sociale economie(12),
–gezien zijn resolutie van 24 november 2022 over de toekomstige Europese financiële architectuur voor ontwikkeling(13),
–gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie getiteld “Wetgevingsprioriteiten van de EU voor 2023 en 2024”(14),
–gezien zijn resolutie van 14 maart 2023 over beleidscoherentie voor ontwikkeling(15),
–gezien artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 208, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
–gezien Verordening (EU)2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr.466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU)2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG,Euratom) nr.480/2009 van de Raad(16),
–gezien artikel54 van zijn Reglement,
–gezien de gezamenlijke beraadslagingen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid overeenkomstig artikel58 van het Reglement,
–gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0213/2023),
A.overwegende dat op dit moment, minder dan zeven jaar voor het verstrijken van de uiterste termijn voor de uitvoering van de Agenda2030, blijkt dat het nieuwe geopolitieke landschap en de vele crises op diverse gebieden de verwezenlijking van de SDG’s verder hebben vertraagd; overwegende dat er dringend op grotere schaal collectieve actie moet worden ondernomen om de armoede aan te pakken die miljoenen levens verwoest, en het hoofd te bieden aan de niet eerder geziene bedreigingen voor de bewoonbaarheid van onze planeet die het gevolg zijn van de met elkaar verweven klimaat- en biodiversiteitscrises;
B.overwegende dat de Agenda 2030 en de 17 SDG’s met hun 169 subdoelstellingen en de bijbehorende indicatoren het enige wereldwijd gedeelde en politiek overeengekomen kader vormen voor empirisch onderbouwde beleidsvorming, en overwegende dat de Agenda2030 en de SDG’s bijgevolg ze van cruciaal belang zijn om de huidige uitdagingen aan te pakken en de wereld op een andere koers te zetten, namelijk in de richting van een sociaal en ecologisch rechtvaardige transitie waarbij de capaciteiten van onze planeet niet worden overschreden en waarbij alle mensen en plaatsen baat hebben;
C.overwegende dat de SDG’s universeel en ondeelbaar zijn en van toepassing zijn op alle actoren, inclusief het maatschappelijk middenveld, de sociale partners, en de publieke en particuliere sector; overwegende dat deze actoren stelselmatig moeten worden betrokken bij het ontwerpen en uitvoeren van beleid in verband met de SDG’s;
D.overwegende dat er voorafgaand aan de recente en huidige crisissen sprake was van een zekere vooruitgang met betrekking tot bepaalde SDG’s, maar dat deze evolutie op sommige gebieden inmiddels is omgekeerd; overwegende dat in het verslag over duurzame ontwikkeling 2022 van het Sustainable Development Solutions Network van de VN (SDSN) staat dat de wereld voor het tweede opeenvolgende jaar geen vooruitgang meer boekt met betrekking tot de SDG’s, dat de gemiddelde score op de SDG-index in 2021 nog is gedaald, en dat geen enkel land op schema ligt om alle 17SDG’s tegen 2030 te verwezenlijken;
E.overwegende dat de menselijke-ontwikkelingsindex (HDI) in 2020 en 2021 voor het eerst in de dertigjarige historie van de index een afname liet zien, waarmee de winst die de voorgaande vijf jaar was geboekt, werd tenietgedaan;
F.overwegende dat Europa op schema ligt om de 26 SDG-subdoelstellingen te halen, de zeilen moet bijzetten voor 64 subdoelstellingen, en de huidige trend voor 15 subdoelstellingen moet keren; overwegende dat de EU-landen het verst gevorderd zijn wat betreft de verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda2030, maar niettemin verantwoordelijk zijn voor bredere negatieve overloopeffecten die het vermogen aantasten van andere landen om hun doelstellingen te bereiken; overwegende dat als de wereldbevolking evenveel zou consumeren als de EU, er 2,8 wereldbollen zouden nodig zijn om te kunnen voldoen aan de voor deze levensstijl vereiste vraag naar natuurlijke hulpbronnen;
G.overwegende dat de EU-instellingen en de 27EU-lidstaten samen de grootste donor voor ontwikkelingslanden zijn, goed voor ongeveer 46% van de totale officiële ontwikkelingshulp die door alle OESO-leden samen aan ontwikkelingslanden wordt verstrekt; overwegende dat de mondiale financieringskloof voor de SDG’s in de periode vóór de COVID-19-pandemie op 2.5 biljoen USD per jaar werd geraamd; overwegende dat de pandemie deze kloof met naar schatting minstens 3,9 biljoen USD per jaar heeft doen toenemen;
H.overwegende dat de begrotingsruimte voor relevant beleid in de ontwikkelingslanden aanzienlijk is gekrompen als gevolg van de kolossale en continue toenemende schuldenlast, en dat 37 van de 69 armste landen ter wereld sinds november 2022 in een schuldencrisis verkeerden of een hoog risico lopen om daarin terecht te komen, hetgeen hun vermogen om te investeren in de verwezenlijking van de SDG’s beperkt; overwegende dat deze begrotingsruimte nog meer krimpt als gevolg van externe schokken in verband met de zich opstapelende crises en het ontbreken van een gunstig internationaal klimaat voor het mobiliseren van binnenlandse middelen;
I.overwegende dat er volgens schattingen van de Verenigde Naties jaarlijks ten minste 500miljardEUR nodig is om de noodzakelijke SDG-stimulans te bieden; overwegende dat het SDG-stimuleringsplan van de VN tot doel heeft de hoge schuldenkosten en het toenemende risico van een schuldencrisis aan te pakken, de betaalbare langetermijnfinanciering voor ontwikkeling grootscheeps uit te breiden en de financiering voor onverwachte omstandigheden ten behoeve van landen die in nood verkeren op te voeren;
J.overwegende dat de particuliere sector een cruciale rol zal blijven spelen bij het verwezenlijken van de SDG’s;
K.overwegende dat Frankrijk op 22en 23juni 2023 een internationale top organiseert over een nieuw mondiaal financieel akkoord om alle manieren in kaart te brengen waarop de financiële solidariteit met de landen op het zuidelijk halfrond kan worden versterkt; overwegende dat de huidige context een buitengewone en duurzame respons vereist van alle EU-actoren alsook een systeembrede herziening van de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling (EFAD);
L.overwegende dat er, gezien de combinatie van schokken en aanhoudende crises gaande van de klimaatverandering en de noodsituatie op het vlak van de biodiversiteit, de COVID-19-pandemie en de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne tot de stijgende prijzen van energie, levensmiddelen en meststoffen, kwetsbare toeleveringsketens, toenemende inflatie, onhoudbare schuldenlasten en een verkrapping van het monetaire beleid, sprake is van een algemene trend met betrekking tot een “tweesporenherstel” tussen geavanceerde economieën en ontwikkelingslanden, die wordt gekenmerkt door een grote financiële kloof, waarbij de hoge financieringskosten voor de ontwikkelingslanden één van de symptomen vormen van een onevenwichtig internationaal financieel en monetair stelsel dat de stokkende verwezenlijking van de SDG’s nog verder afremt;
M.overwegende dat het internationale bestel niet over de nodige instrumenten beschikt om een systemische schuldencrisis aan te pakken of om schuldherstructureringen die de schuldenlast van landen voldoende terugbrengen, daadwerkelijk te faciliteren;
N.overwegende dat 2023 een cruciaal jaar wordt voor de evaluatie van de SDG’s en een nieuwe impuls kan geven om de doelstellingen tegen 2030 te behalen, vooral omdat de EU, nu we halverwege zijn bij de uitvoering van de Agenda2030 en de SDG’s, haar eerste vrijwillige evaluatieverslag gaat presenteren op het politiek forum op hoog niveau in juli 2023 en op de mondiale SDG-top op 19-20september 2023, die politieke leiders en opinieleiders van regeringen, internationale organisaties, de particuliere sector, het maatschappelijke middenveld, vrouwen en jongeren en andere belanghebbenden zullen samenbrengen; overwegende dat de SDG-top in 2023 een beslissend moment zal zijn voor een hernieuwd politiek elan met betrekking tot de SDG’s en voor het handhaven van de Agenda 2030, aangezien deze top slechts eenmaal in de vier jaar plaatsvindt;
O.overwegende dat de Commissie nog geen overkoepelende strategie hebben uitgewerkt voor de uitvoering door de EU van Agenda 2030, en al evenmin een financieringsplan voor de SDG’s, hoewel het Parlement, de Raad en de Europese Raad hier sinds de goedkeuring van de Agenda2030 voor duurzame ontwikkeling meermaals om hebben verzocht; overwegende dat de Commissie heeft toegezegd de uitvoering van de SDG’s overheidsbreed te zullen aanpakken; overwegende dat een EU-governancestrategie ter bevordering van de integratie van de SDG’s in het beleid aan de hand van een transversale benadering een positieve bijdrage zou kunnen leveren aan de samenhang en doelmatigheid van het overheidsbeleid;
P.overwegende dat in de gezamenlijke verklaring over de wetgevingsprioriteiten voor 2021-2024 de overkoepelende doelstelling is vastgesteld om de uitvoering van de Agenda2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN door middel van de voorgestelde wetgevingsvoorstellen te versnellen;
Q.overwegende dat elke door de Commissie voorgestelde EU-strategie die tot doel heeft de SDG’s te bereiken EU-brede, meetbare, aan termijnen gebonden streefdoelen en concrete maatregelen voor het bereiken van de SDG’s moet omvatten, met een geactualiseerd monitoringsysteem dat rekening houdt met de interne en externe effecten van de EU op het SDG-proces;
R.overwegende dat de SDG’s onvoldoende zijn geïntegreerd in de nationale plannen voor herstel en veerkracht; overwegende dat maar heel weinig lidstaten hun nationale plannen voor herstel en veerkracht aan de SDG’s hebben gekoppeld;
S.overwegende dat het vermogen in verscheidene ontwikkelingslanden om gegevens te verzamelen voor de invulling van de SDG-indicatoren beperkt is, hetgeen de beoordeling van de vooruitgang ernstig kan belemmeren;
T. overwegende dat de collectieve totale officiële ontwikkelingshulp van de EU in 2021 goed was voor 0,49% van het bruto nationaal inkomen (bni) van de EU, hetgeen nog altijd achterblijft bij de overeengekomen doelstelling van 0,7 procent van het bruto nationaal inkomen per donorland; overwegende dat de EU het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld (NDICI – Europa in de wereld) heeft opgericht, met een waarde van 79,5miljardEUR in het kader van de EU-begroting voor de periode 2021-2027, en dat zij dit geharmoniseerde ontwikkelingsinstrument strategisch en flexibel kan inzetten om de ontwikkelingslanden doeltreffender te ondersteunen;
U.overwegende dat met de vaststelling van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling+ (EFSD+) een open architectuur ontstaat voor publieke ontwikkelingsbanken en instellingen voor ontwikkelingsfinanciering om gebruik te maken van publieke en particuliere financiering door middel van EU-garanties en gemengde financiering, teneinde ambitieuzere inclusieve ontwikkeling en groene impact tot stand te brengen;
V.overwegende dat er ernstige twijfel bestaat over de vraag of de nieuwe Global Gateway-strategie van de EU in overeenstemming is met de beginselen inzake doeltreffende ontwikkelingshulp, en of het een geschikt instrument is om de financieringskloof voor de SDG’s te dichten;
W.overwegende dat het verminderen van ongelijkheid (SDG10) onlosmakelijk verbonden is met de algehele uitvoering van de Agenda2030 en met doeltreffende klimaatactie;
X.overwegende dat duurzame mobilisering van middelen van wezenlijk belang is voor transformatieve publieke actie; overwegende dat het van cruciaal belang is de inspanningen op het gebied van fiscale rechtvaardigheid, klimaatrechtvaardigheid en rechtvaardigheid tussen de generaties in zowel ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden op te voeren;
Y.overwegende dat de politieke inzet van de EU in het kader van beleidscoherentie voor ontwikkeling kracht werd bijgezet in de nieuwe Europese consensus over ontwikkeling van 2017, waarin beleidscoherentie voor ontwikkeling wordt aangemerkt als cruciaal element van de strategie van de EU voor de verwezenlijking van de SDG’s en als belangrijke bijdrage aan de bredere doelstelling van beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling; overwegende dat beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling een aanzet vormt om de economische, maatschappelijke en ecologische dimensies van duurzame ontwikkeling te integreren in alle stadia van de beleidsvormingscyclus, teneinde synergieën op tal van verschillende beleidsgebieden te bevorderen, mogelijke compromissen in kaart te brengen en de overloopeffecten van het EU-beleid aan te pakken;
Z.overwegende dat nauwe samenwerking tussen alle instellingen voor ontwikkelingsfinanciering, regeringen, EU-instellingen en alle partners dringend geboden is om ervoor te zorgen dat de beperkte overheidsmiddelen zo doeltreffend en doelmatig mogelijk worden gebruikt, rekening houdend met het feit dat de succesvolle mobilisering van meer kapitaal, zowel publiek als particulier, van het allerhoogste belang is;
AA.overwegende dat de EU met name op grond van artikel208 VWEU verplicht is om bij de uitvoering van intern en extern beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden, rekening te houden met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking;
AB.overwegende dat het welslagen van de Europese Green Deal en de toezegging met betrekking tot een rechtvaardige groene transitie onlosmakelijk verbonden zijn met het verwezenlijken van de SDG’s; overwegende dat uit het mondiaal evaluatieverslag van het IPBES blijk dat de huidige negatieve trends in biodiversiteit en ecosystemen de vooruitgang naar 80% van de geëvalueerde SDG-subdoelstellingen in verband met armoede, honger, gezondheid, water, steden, klimaat, oceanen en land zullen belemmeren; overwegende dat de klimaatcrisis en de biodiversiteitscrisis met elkaar zijn vervlochten en tegelijkertijd en in onderlinge samenhang moeten worden aangepakt;
AC.overwegende dat de externe dimensie van de Green Deal en Global Gateway Europa in staat moet stellen haar ideeën beter uit te dragen in het buitenland, door een groene visie voor klimaatmitigatie en -adaptatie, natuurbescherming en biodiversiteit te formuleren, de behoeften aan infrastructuurontwikkeling en de bredere ontwikkelingsbehoeften als verankerd in de Europese strategische doelstellingen aan te pakken; overwegende dat de EU zich daarbij ook inzet voor inclusieve benaderingen, waarbij vrouwen en jongeren worden ondersteund en niemand aan zijn lot wordt overgelaten;
AD.overwegende dat het 8e milieuactieprogramma van de EU de gemeenschappelijke wettelijk overeengekomen klimaat- en milieuagenda van de EU tot 2030 is, en het uitgangspunt vormt voor het bereiken van de milieu- en klimaatdoelstellingen die zijn vastgelegd in de Agenda 2030 en de bijbehorende SDG’s, waarbij met voorrang wordt gestreefd naar een welzijnseconomie; overwegende dat het 8e milieuactieprogramma evenwel vraagt om sterkere milieuvriendelijke stimulansen en om de afschaffing van voor het milieu schadelijke subsidies, met name voor fossiele brandstoffen, op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau, en dit zonder uitstel;
AE.overwegende dat slechts 24% van de kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) in de EU een concreet plan hebben om zijn koolstofvoetafdruk te verkleinen(17);
AF.overwegende dat onderwijs van essentieel belang is voor het verwezenlijken van de SDG’s en een reddingsboei vormt voor mensen in crisissituaties; overwegende dat honderden miljoenen van de meest kwetsbare kinderen, jongeren en volwassenen heden ten dage nog steeds uitgesloten worden van onderwijs; overwegende dat er vooralsnog weinig is terechtgekomen van de onderwijsgerelateerde doelstellingen en streefcijfers in de Agenda2030, en dat lerenden en samenlevingen hierdoor slecht dreigen te zijn opgewassen tegen een onzekere toekomst;
AG.overwegende dat 760miljoen mensen wereldwijd nog steeds geen toegang hebben tot elektriciteit, en dat 2,4miljard mensen nog steeds koken met brandstoffen die schadelijk zijn voor hun gezondheid en het milieu;
AH.overwegende dat zeven van de tien gebouwen in de EU energie-inefficiënt zijn en dat 11% van de EU-bevolking te maken heeft met energiearmoede, hetgeen leidt tot mogelijke achterstand bij de toegang tot de basisvoorzieningen, zorg, onderwijs en gezondheidszorg, met name voor kinderen en jongeren; overwegende dat gebouwen verantwoordelijk zijn voor ongeveer 40% van het energieverbruik in de EU en voor 36% van de broeikasgasemissies;
AI.overwegende dat 3,6miljard mensen wereldwijd zonder veilige sanitaire voorzieningen leven en dat 2,3miljard mensen thuis niet eens hun handen kunnen wassen; overwegende dat 2018-2028 is uitgeroepen tot internationaal decennium voor actie – water voor duurzame ontwikkeling; overwegende dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties met name in resolutie64/292 het mensenrecht op water en sanitaire voorzieningen uitdrukkelijk heeft erkend; overwegende dat in ontwikkelingslanden en opkomende economieën de vraag naar water in alle sectoren toeneemt, in het bijzonder in de energiesector en de landbouw;
AJ.overwegende dat de ontwikkelde landen en China grote hoeveelheden virtueel water, dat wil zeggen water dat wordt gebruikt voor de productie van levensmiddelen en goederen, importeert, onder meer uit landen die kampen met een watertekort;
AK.overwegende dat “Right2Water” met 1,9miljoen handtekeningen het eerste geslaagde Europees burgerinitiatief (EBI) is; overwegende dat het Parlement het in zijn resolutie over de follow-up van dit EBI zijn teleurstelling uitsprak over het gebrek aan ambitie in de mededeling van de Commissie in verband met het EBI;
AL.overwegende dat volgens de ngo Global Witness meer dan een derde van de land- en milieuactivisten die tussen 2015 en 2019 wereldwijd zijn vermoord, afkomstig waren uit inheemse gemeenschappen, wier vaardigheden op het gebied van land- en waterbeheer van cruciaal belang zijn voor de bestrijding van de klimaatnoodtoestand en het verlies aan biodiversiteit;
AM.overwegende dat er, volgens de “één gezondheid”-benadering, aanwijzingen zijn dat de menselijke gezondheid afhankelijk is van de gezondheid van de aarde en dat een gezond leefmilieu een fundamentele pijler is voor duurzame ontwikkeling en menselijk welzijn;
Stand van zaken halverwege het traject
1.erkent dat de SDG’s de hele mensheid aangaan; benadrukt zijn vastberadenheid om zich in te zetten voor de Agenda2030 en de 17 duurzameontwikkelingsdoelstellingen met de bijbehorende 169 subdoelstellingen, met name in het licht van het nieuwe verslechterende geopolitieke landschap, met onder meer de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, de aanhoudende klimaat-, biodiversiteits- en gezondheids-, schulden- en voedselzekerheidscrises, de toenemende achteruitgang op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid, en de gewelddadige conflicten die vele delen van de wereld en in het bijzonder de ontwikkelingslanden blijven teisteren; wijst erop dat het van het allergrootste belang is dat er rekening wordt gehouden met de sterke onderlinge verwevenheid van die crises;
2.waarschuwt voor de steeds groter wordende kloof wat de verdeling van rijkdom en inkomen betreft, die tot nog meer ongelijkheid en armoede kan leiden en de afgelopen jaren reeds maatschappelijke verdeeldheid heeft veroorzaakt in heel wat ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden; waarschuwt ook voor vertragingen bij het aanpakken van de milieu- en klimaatuitdagingen waarmee Europa en de wereldgemeenschap worden geconfronteerd;
3.wijst in dit licht op het belang van een geïntegreerde benadering van de SDG’s, die het enige wetenschappelijk onderbouwde en universele beleidsmatige routekaart vormen voor de bescherming van onze planeet, de afwending van de klimaatcrisis en de verstrekking van instrumenten om welvaart voor iedereen tot stand te brengen; herinnert eraan dat de belofte om geen enkele persoon of plaats aan zijn lot over te laten centraal staat in de Agenda 2030, dat de verwezenlijking van de SDG’s ten goede zou komen aan alle landen, regio’s, mensen en segmenten van de samenleving, door de nadruk te leggen op kwesties omtrent gelijkheid en non-discriminatie en door de onderliggende oorzaken van deze kwesties aan te pakken, met bijzondere aandacht voor de meest gemarginaliseerden en kwetsbaren, en dat de verwezenlijking van de SDG’s de culturele duurzaamheid en de rechten van inheemse volken moet versterken;
4.onderstreept dat de SDG’s moeten worden verwezenlijkt op een wijze die recht doet aan samenleving en klimaat, en tegelijkertijd een eerlijke verdeling van de schaarse hulpbronnen eerbiedigt binnen de mogelijkheden van onze planeet; herhaalt dat vrede, diplomatie en internationale samenwerking onontbeerlijk zijn wil de wereld tegen 2030 en daarna vooruitgang boeken met betrekking tot de SDG’s;
5.benadrukt dat het leiderschap van de EU bij de wereldwijde uitvoering van de SDG’s van cruciaal belang blijft en verder moet worden waargemaakt, nu we halverwege de tijdlijn van de Agenda2030 zijn, en dat de EU bijvoorbeeld het voortouw moet nemen bij het mobiliseren van toereikende financiële middelen om de transformaties in verband met de SDG’s te ondersteunen; herinnert eraan dat het decennium 2020-2030 door de VN is uitgeroepen tot decennium voor actie met betrekking tot de duurzame ontwikkeling;
6.benadrukt dat de EU-lidstaten en de Europese Commissie beleidscoherentie en inclusiviteit op alle bestuursniveaus moeten bevorderen, en hierbij prioriteit moeten geven aan de SDG’s en de SDG’s in alle effectbeoordelingen moeten opnemen;
7.onderstreept dat 2023 een unieke kans biedt om naar een hogere versnelling te schakelen en de dringende transformatieve maatregelen te nemen die nodig zijn om onze samenlevingen op een vaste koers te brengen ter verwezenlijking van de SDG’s; waarschuwt dat de gevolgen van het uitblijven van maatregelen en het verlies van weer een jaar in de eerste plaats op de schouders van de meest kwetsbare mensen en gemeenschappen zouden terechtkomen; roept alle EU-leiders ertoe op hun uiterste best te doen om de vooruitgang met betrekking tot de toezeggingen, het beleid en de financiering van de EU onverwijld te bevorderen;
8.wijst erop dat de EU de mogelijkheden van onze planeet tegen 2050 ten volle in acht moet nemen; benadrukt dat dit alleen mogelijk is indien zij haar inspanningen op het gebied van milieumaatregelen, zoals met betrekking tot klimaat en biodiversiteit, energie-efficiëntie en de groene transitie, opvoert, en haar hulpbronnenefficiëntie vertienvoudigt en haar niet-hernieuwbare materialen in volledig gesloten lussen en haar hernieuwbare materialen ten minste in tienvoudige lussen gebruikt, mét eerbiediging van het beginsel van onschadelijkheid en het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”; benadrukt dat de EU niet alleen moet ophouden met het verwoesten van haar natuurlijke ecosystemen, maar deze tevens in stand moet houden en herstellen om ervoor te zorgen dat de ecosystemen gezond, levensvatbaar en veerkrachtig zijn;
9.merkt op dat het uitvoeringsproces voor bijna alle SDG’s achterloopt op schema en dat voor veel indicatoren twee opeenvolgende jaren van achteruitgang zijn geregistreerd(18); benadrukt nogmaals het belang van elke SDG en wijst op de cruciale uitdagingen die blijven bestaan op het gebied van duurzame ontwikkeling, met name met betrekking tot armoede (SDG1), honger (SDG2), gezondheid (SDG3), onderwijs (SDG4), gendergelijkheid (SDG5), schoon water en adequate sanitaire voorzieningen voor iedereen (SDG6), schone en betaalbare energie (SDG7), klimaatverandering (SDG13), leven onder water, inclusief oceanen (SDG14), en biodiversiteit (SDG15); beklemtoont de strategische rol die SDG10 inzake het verminderen van ongelijkheid en SDG17 inzake mondiale partnerschappen kunnen spelen bij de wereldwijde uitvoering van Agenda2030;
10.wijst op het belang van het politiek forum op hoog niveau inzake duurzame ontwikkeling en van de SDG-top in 2023, die beide in New York zullen plaatsvinden, als een gelegenheid om de vooruitgang van Agenda2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN en de 17 duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) halverwege het traject te evalueren; is van oordeel dat deze bijeenkomsten voor politieke oriëntatie op hoog niveau en nieuw elan moeten zorgen voor het opvoeren van de inspanningen en het versnellen van de actie om de doelstellingen tegen 2030 te verwezenlijken; neemt in dit verband kennis van de SDG’s die in 2023 centraal staan (SDG’s 6, 7, 9, 11 en 17)(19);
11.bekrachtigt dat toegang tot water en sanitaire voorzieningen een grondrecht is en dat het verbeteren van deze toegang cruciaal is in het kader van de inspanningen gericht op bestrijding van armoede, sociale gelijkheid, volksgezondheid, voedselzekerheid, alsmede de duurzameontwikkelingsdoelstellingen; herinnert eraan dat water, zoals in de kaderrichtlijn water van de EU(20) wordt erkend, niet zomaar een handelswaar is, maar een openbaar goed dat van vitaal belang is voor het leven en de waardigheid van de mens;
12.benadrukt dat bij het waterbeleid voorrang moet worden gegeven aan het duurzame beheer van rivieren, meren, wetlands, bronnen en watervoerende lagen, en ondersteuning moet worden geboden aan duurzaam waterbeheer in de landbouwsector, als doorslaggevende instrumenten om de aanhoudende crises van vervuiling, ontbossing, woestijnvorming, biodiversiteitsverlies en klimaatverandering het hoofd te bieden; wijst op de potentiële risico’s van waterroof en waterverontreiniging bij grootschalige landaankopen voor de landbouw en de winningsindustrieën;
13.stelt vast dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne de mondiale energievoorzieningssystemen heeft verstoord en duidelijk heeft gemaakt dat er snel een eind moet komen aan de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, alle subsidies in dit verband moeten worden afgeschaft en moet worden overgeschakeld op hernieuwbare energiebronnen;
14.benadrukt in dit verband dat de EU en haar lidstaten dringend de handen ineen moeten slaan om vooruitgang te boeken met betrekking tot SDG7 om de toegang tot betaalbare, betrouwbare en moderne energie voor iedereen te waarborgen; onderstreept dat de zekerheid van de energievoorziening, universele toegang en betaalbaarheid op lange termijn alleen kunnen worden bereikt door in te zetten op hernieuwbare energie;
15.benadrukt dat het verwezenlijken van SDG7 zal bijdragen tot de verwezenlijking van verscheidene andere SDG’s, onder meer met betrekking tot armoedebestrijding, gendergelijkheid, klimaatverandering, voedselzekerheid, gezondheid, onderwijs, duurzame steden en gemeenschappen, schoon water en sanitaire voorzieningen, waardig werk, innovatie, vervoer, en vluchtelingen;
16.beklemtoont dat de uitvoering van SDG7 hand in hand moet gaan met een rechtvaardige, inclusieve en eerlijke energietransitie met universele toegang tot energie, groene banen, gediversifieerde economieën, het welzijn van mensen en versterking van de positie van vrouwen, lokale gemeenschappen en kwetsbare groepen waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten;
17.is ingenomen met de baanbrekende overeenkomst over een Verdrag inzake de volle zee om de oceanen te beschermen, aantasting van het milieu aan te pakken, klimaatverandering tegen te gaan en biodiversiteitsverlies te voorkomen;
Governance, multilateralisme en partnerschappen
18.erkent dat de EU in 2015 een cruciale rol heeft gespeeld bij het vormgeven van Agenda 2030 en roept zowel de Unie als haar lidstaten op robuuste maatregelen te nemen en mondiaal leiderschap te tonen door het goede voorbeeld te geven bij de tenuitvoerlegging van de SDG’s, hun inspanningen te verdubbelen om de deadline te halen, en het voortouw te nemen voor een politieke actualisering van de SDG’s tijdens de aanstaande SDG-top, waaronder in de vorm van bindende streefcijfers, een verplichte toetsing, en een meer transformationele benadering van de verwezenlijking van de SDG’s in het algemeen;
19.verzoekt de Voorzitter van het Parlement alsmede de voorzitters van de Commissie en de Raad een gezamenlijke verklaring te presenteren waarin zij eens te meer bevestigen dat de EU zich ertoe verbindt Agenda 2030 uit te voeren; benadrukt dat de EU de samenwerking moet opvoeren en de vooruitgang met betrekking tot SDG17 (partnerschappen voor de doelstellingen) moet versnellen; stelt vast dat de EU in een unieke positie verkeert om de vooruitgang met betrekking tot de partnerschappen te versnellen, gezien haar bewezen staat van dienst als voorvechter van het multilateralisme;
20.benadrukt de rol en de middelen van plaatselijke en regionale autoriteiten, en met name de cruciale rol van regio’s en steden, aangezien volgens een schatting van de OESO 65% van de SDG-streefcijfers niet kan worden verwezenlijkt zonder hun coördinatie of betrokkenheid; benadrukt dat bestuur op verschillende niveaus tot de kernwaarden van de SDG’s behoort; roept de EU op nauwer samen te werken met het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector;
21.herinnert eraan dat PCD een wezenlijke vereiste is om te voorkomen dat EU-beleid een negatieve uitwerking heeft op de armen en kwetsbaren in de ontwikkelingslanden en om te trachten potentiële synergieën te baat te nemen, in overeenstemming met de beginselen van Agenda 2030, getiteld “Leave no one behind” en “Address the needs of those furthest behind first”, alsook de SDG’s; beklemtoont dat PCD moet worden toegepast op al het beleid en alle gebieden die onder Agenda2030 en de SDG’s vallen;
22.dringt aan op een koerswijziging bij de uitvoering van PCD om te waarborgen dat de gevolgen voor de ontwikkelingslanden naar behoren worden geïnventariseerd en geanalyseerd, dat negatieve gevolgen worden voorkomen en dat ten volle gebruikgemaakt wordt van mogelijke synergieën, teneinde de ontwikkelingsdoelstellingen en de SDG’s te verwezenlijken;
23.dringt nogmaals aan op een controle door de Europese Commissie om de samenhang tussen haar interne en externe beleidsmaatregelen te waarborgen;
24.benadrukt dat er beter moet worden gecommuniceerd over de SDG’s, omdat niet alle belanghebbenden op de hoogte zijn van het kader en of voorrang geven aan de SDG’s op EU-, nationaal en lokaal niveau, waardoor betere communicatie nodig is om de politieke inzet te versterken en het bewustzijn in het veld ten aanzien van de SDG’s te vergroten;
25.benadrukt het belang van de groeiende groep jongeren op het zuidelijk halfrond voor duurzame ontwikkeling; herhaalt dat toegang tot kwaliteitsonderwijs (SDG4), waaronder beroepsopleiding, een essentieel instrument vormt om het continent in staat te stellen de positie van de groeiende groep jongeren te versterken; benadrukt met klem dat de banden tussen onderwijs, vaardigheidsontwikkeling en werkgelegenheid moeten worden versterkt, om toegang tot waardig werk mogelijk te maken op de snel veranderende arbeidsmarkt; beklemtoont dat kwaliteitsonderwijs voor iedereen moet worden gewaarborgd, ongeacht gender, sociaaleconomische status, culturele achtergrond en religie;
26.onderkent het belang van onderwijs voor wereldburgerschap en duurzame ontwikkeling als drijvende kracht achter alle doelstellingen, en verzoekt de Commissie dit met voorrang op te nemen in alle relevante verzoeken om financiering;
27.betreurt dat de Commissie nog steeds geen alomvattende strategie voor de verwezenlijking van Agenda2030 heeft gepresenteerd, de verzoeken van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie6bis, het Europees Economisch en Sociaal Comité6ter en het Comité van de Regio’s ten spijt, en hoewel er nog slechts minder dan zeven jaar resten om de SDG s te verwezenlijken en er derhalve haast moet worden gemaakt; hamert erop dat de Commissie zonder verder uitstel een dergelijke strategie moet uitstippelen; is van oordeel dat deze strategie in ieder geval de volgende elementen moet behelzen:
(a)
een nieuw governancekader, waarbij één “senior” commissaris belast is met de uitvoering van de SDG’s in alle portefeuilles en geregeld overleg pleegt met het nieuwe multi-stakeholderplatform, alsook met het vertalen van collectieve kennis in collectieve actie, inclusief regionale en plaatselijke overheden, alle relevante maatschappelijke organisaties, en wetenschappers;
(b)
een herziene reeks concrete, meetbare, EU-brede aan termijnen gebonden doelstellingen en indicatoren, alsook concrete maatregelen om deze te verwezenlijken;
(c)
een geactualiseerd monitoringsysteem en indicatoren om de effecten van het interne en externe beleid van de EU op de vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van de SDG’s in de wereld in kaart te brengen;
(d)
een financieel plan om de SDG’s van de Unie te verwezenlijken, gekoppeld aan bovengenoemde doelstellingen;
(e)
een plan voor de EU-diplomatie en internationale samenwerking van de EU op het gebied van de SDG’s, onder leiding van een speciale gezant voor de SDG’s, die verantwoording aflegt aan de verantwoordelijke commissaris, om samenhangende actie met betrekking tot de SDG’s middels extern optreden van de EU wereldwijd te bevorderen en een eerlijke lastenverdeling en een gelijk speelveld te waarborgen;
28.wijst erop dat deze strategie geregeld moet worden getoetst en gepaard moet gaan met corrigerende maatregelen als geconstateerd wordt dat op bepaalde gebieden geen of onvoldoende vooruitgang wordt geboekt; dringt erop aan de uitvoering van de SDG’s ten minste eenmaal in de drie maanden op te nemen op de agenda van de wekelijkse bijeenkomst van het college van commissarissen; dringt er bij het aanstaande voorzitterschap van de Raad op aan een debat op hoog niveau te organiseren over de tijdige uitvoering van de SDG’s, bij voorkeur in de Raad Algemene Zaken op ministerieel niveau;
29.benadrukt dat de SDG’s de ruggengraat moeten vormen van het Europese overheidsbeleid en dat alle lidstaten bij hun inspanningen voor de verwezenlijking van de SDG’s meer ambitie aan de dag moeten leggen;
30.vraagt de Commissie de landenspecifieke aanbevelingen te gebruiken om de door de lidstaten behaalde resultaten stelselmatig te beoordelen en concrete voorstellen te presenteren voor noodzakelijke wijzigingen en verbeteringen, waaronder aanbevelingen voor landenspecifieke SDG-streefcijfers;
31.benadrukt de belangrijke rol van het Europees Parlement, de nationale parlementen en de regionale en lokale overheden bij het bevorderen van de uitvoering van de SDG’s door middel van Europees beleid en het vergroten van de zichtbaarheid van de doelstellingen in het publieke debat; beklemtoont zijn controle-, wetgevings- en begrotingsbevoegdheden om de uitvoering van Agenda 2030 te bevorderen; dringt er daarom bij zijn commissies op aan bij hun wetgevende en niet-wetgevende werkzaamheden meer aandacht te besteden aan de SDG’s;
32.dringt er daarnaast bij het Parlement op aan een vaste rapporteur voor de uitvoering van de SDG’s te benoemen, teneinde deze in alle commissies in te passen in EU-wetgeving; is in dit verband genomen met de inspanningen van de SDG Alliance van het Parlement; verzoekt de Voorzitter van het Europees Parlement een ondervoorzitter voor de SDG’s aan te wijzen om de SDG’s binnen het Bureau steviger onder de aandacht te brengen en het Europees Parlement naar buiten toe te vertegenwoordigen wat de SDG’s aangaat;
33.moedigt het secretariaat-generaal van het Parlement aan een SDG-evaluatie uit te voeren om de bijdrage van het Parlement aan de verwezenlijking daarvan te onderzoeken, na vergelijkbare toezeggingen van andere instellingen van de EU; beklemtoont dat coördinatie en een regelmatige gestructureerde dialoog binnen en tussen de EU-instellingen van essentieel belang is om het leiderschap van de EU te waarborgen en haar inspanningen om Agenda2030 uit te voeren, doeltreffender te maken; dringt derhalve aan op de oprichting van een interinstitutionele werkgroep voor het coördineren van de inspanningen van de EU om de SDG’s intern en op wereldschaal te verwezenlijken;
34.erkent dat de SDG’s moeten worden versterkt door het opzetten van doeltreffende wettelijke en regelgevingskaders, beleidslijnen en praktijken op het niveau van de EU en de lidstaten om de uitvoering ervan te bevorderen;
35.herinnert eraan dat vrijwillige nationale evaluaties de hoeksteen van het follow-up- en evaluatiekader voor Agenda2030 vormen en een belangrijk verantwoordingsinstrument zijn; is ingenomen met de toezegging van negen lidstaten van de EU om tijdens het politiek forum op hoog niveau van 2023 hun nationale vrijwillige evaluatie te presenteren, en verzoekt alle lidstaten de daaropvolgende jaren deel te nemen aan dit proces; verzoekt de lidstaten daarbij rekening te houden met en uitvoering te geven aan de in dit kader gedane aanbevelingen; beklemtoont dat vrijwillige nationale evaluaties alleen invulling geven aan het concept verantwoordingsplicht indien zij op objectieve wijze worden uitgevoerd, waarbij tekortkomingen en successen evenveel aandacht krijgen;
36.vraagt de Commissie om de lidstaten en derde landen aan te moedigen de sociale economie op horizontale en holistische wijze op te nemen in hun vrijwillige nationale evaluaties, in de onderkenning dat de sociale economie een essentiële rol speelt bij het verwezenlijken van de SDG’s; is van oordeel dat in 2023 het moment gekomen is waarop de wereldgemeenschap van vrijwillige rapportage moet overstappen op verplichte rapportage; roept de EU op te werken aan verdere standaardisering van vrijwillige nationale en regionale evaluaties;
37.is ingenomen met het initiatief van de Commissie om in 2023 het eerste vrijwillige evaluatieverslag van de EU op te stellen en te presenteren; wijst erop dat het belangrijk is dat de vrijwillige EU-evaluatie het volgende omvat:
(a)
een herbevestiging van de EU-toezegging om Agenda2030 en de bijbehorende doelstellingen te verwezenlijken;
(b)
een strategisch overzicht van de toezeggingen en streefcijfers van de EU om vooruitgang te boeken met betrekking tot de SDG’s, waaronder, indien van toepassing, gekwantificeerde aan termijnen gebonden doelstellingen voor 2030;
(c)
een alomvattende samenvatting van de interne en externe inspanningen van de EU ter ondersteuning van de uitvoering van de SDG’s en van de beleidssamenhang tussen maatregelen op beide niveaus, met inbegrip van potentiële compromissen, met inachtneming van de gevolgen voor de partnerlanden en de positieve en negatieve gevolgen voor de verwezenlijking van de SDG’s wereldwijd, alsook van internationale partnerschappen en diplomatie voor de SDG’s;
(d)
richtsnoeren voor de maatregelen die moeten worden getroffen om de uitvoering van Agenda2030 te bevorderen, met name in afwachting van de politieke prioriteiten van de Commissie voor 2024-2029;
38.herinnert eraan dat het belangrijk is rekening te houden met regionale en plaatselijke perspectieven, alsmede met de bijdragen die het maatschappelijk middenveld tijdens het proces van raadpleging levert; vraagt de Commissie in haar vrijwillige Europese evaluatie een sociaaleconomisch perspectief op te nemen;
39.benadrukt dat, om de SDG’s te verwezenlijken, Agenda 2030 een sterk maatschappelijk draagvlak nodig heeft; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een nieuw permanent platform op te richten, voor een samenlevingsbrede aanpak als belangrijke innovatie, voor regelmatige en gestructureerde contacten met maatschappelijke organisaties, in de gemeenschap gewortelde organisaties, de particuliere sector (waaronder kmo’s), vakbonden, coöperaties, universiteiten en onderzoeksinstituten, regionale en plaatselijke overheden en gemarginaliseerde groepen, om hen systematisch en op zinvolle wijze te betrekken bij de uitvoering van de SDG’s;
40.benadrukt, in de context van de uitvoering van de SDG’s, het belang van een interdisciplinaire benadering en openheid voor de veranderingen die de hedendaagse wereld ondergaat, door bewustzijn te creëren door middel van onderwijs van jongs af aan, door opvattingen die rekening houden met milieu- en klimaatuitdagingen te bevorderen, en door deelname aan ontwikkelingsprocessen en actief burgerschap aan te moedigen;
41.beklemtoont het belang van intensievere samenwerking met partners in het zuidelijk halfrond, met name de Afrikaanse Unie en vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden en van het maatschappelijk middenveld, om Agenda2030 wereldwijd uit te voeren; stelt vast dat de uitvoering van Agenda 2030 de partnerlanden in staat zal stellen om hun eigen ontwikkelingsdoelstellingen (bv. de Agenda 2063 van de Afrikaanse Unie) te verwezenlijken en hun zelfredzaamheid op weg naar een rechtvaardige en gelijkwaardige samenleving te vergroten; benadrukt in dit verband dat het universele karakter van de SDG’s als gemeenschappelijke agenda een kans vormt om het vertrouwen in en de positie van de EU als bruggenbouwer tussen het noordelijk halfrond en het zuidelijk halfrond te herstellen; benadrukt in dit verband de noodzaak van voldoende afstemming met de eigen inspanningen en de lokale behoeften van de partnerlanden, waar het gaat om partnerschappen inzake ontwikkelingssamenwerking;
42.benadrukt dat het een “must” is de doeltreffendheid en doelmatigheid van het Europese ontwikkelingsbeleid te verbeteren om de uitvoering van de SDG’s in de ontwikkelingslanden te versnellen; roept de EU op zich meer en met grotere samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen en financieringsinstrumenten in te zetten voor duurzame ontwikkeling; pleit voor een regelmatige evaluatie met partnerlanden en relevante belanghebbenden in het zuidelijk halfrond met betrekking tot gezamenlijk overeengekomen ontwikkelingsdoelstellingen om tekortkomingen aan te pakken;
43.benadrukt dat de sociale economie moet worden bevorderd in de betrekkingen van de EU met derde landen, onder meer tijdens handelsbesprekingen; herhaalt dat het handelsbeleid een instrument kan zijn om regionale integratie en stabiliteit, economische ontwikkeling en migratie aan te moedigen, de klimaatverandering tegen te gaan en vrede en veiligheid te bevorderen;
44.erkend dat het ACS-EG-Partnerschap met name een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van duurzame ontwikkeling in de ACS-landen en bij het waarborgen van sterkere allianties om wereldwijde uitdagingen het hoofd te bieden; vindt dat de nieuwe overeenkomst (de post-Cotonou-overeenkomst) zo snel mogelijk moet worden ondertekend;
45.benadrukt in dit verband dat de EU en haar lidstaten negatieve overloopeffecten moeten voorkomen die ten koste gaan van het zuidelijk halfrond, die hun pogingen om de SDG’s te bereiken ondermijnen en die het gevolg zijn van het vroegere economische en technologische model van de lidstaten; pleit voor samenwerking met mondiale partners om eventuele negatieve overloopeffecten om te buigen in een opwaartse spiraal;
46.dringt erop aan alle beleidsmaatregelen van de EU aan een verplichte controle te onderwerpen om inzicht te krijgen in alle effecten en uitgaven die invloed hebben op de verwezenlijking van de SDG in het zuidelijk halfrond, en alle negatieve gevolgen te corrigeren, waaronder door mitigatiemaatregelen te treffen en wetgevingshandelingen zo nodig te herzien, en ervoor te zorgen dat veranderingen op dit gebied meetbaar zijn;
47.is ingenomen met de recente overeenkomst tussen de medewetgevers over de ontbossingsverordening(21);
48.herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de Raad om de maatregelen te treffen die zijn vermeld in zijn recente resolutie over beleidscoherentie voor ontwikkeling met het oog op de doeltreffende toepassing van dit beginsel en het beginsel “geen afbreuk doen”, en daarbij in het bijzonder aandacht te schenken aan handel, financiën, het milieu en klimaatverandering, voedselzekerheid, migratie en veiligheid;
49.stelt vast dat bij de winning van de kritieke grondstoffen die voor de energietransitie van de EU nodig zijn zware gevolgen voor het milieu vaak een reëel risico zijn, net als conflicten met plaatselijke gemeenschappen en inbreuken op de mensenrechten van de inheemse bevolkingen in het zuidelijk halfrond;
50.maakt zich grote zorgen over de aanzienlijke impact van bepaalde megaprojecten (met name in de energie- en winningsindustrieën) in derde landen op de inheemse bevolking en plaatselijke gemeenschappen, en vraagt de EU en haar lidstaten met klem hoge sociale en milieunormen in acht te nemen in overeenstemming met de Verklaring over de rechten van inheemse volken en in Verdrag nr.169 van de IAO, en in het bijzonder de beginselen van vrijwillige, voorafgaande en weloverwogen toestemming en van eigendom te eerbiedigen;
51.onderstreept dat een waaier aan oplossingen moet worden ontwikkeld en bevorderd die alle maatschappelijke actoren kunnen implementeren om hun koolstofvoetafdruk te verkleinen, zoals een verantwoord gebruik van hulpbronnen (van water tot voedsel), de overgang naar een circulaire economie, investeringen in groene energie, de ontwikkeling van groene waardeketens in de particuliere sector, verhoging van het percentage groene overheidsopdrachten, prioritering en ondersteuning van investeringen in onderzoek naar met name biogebaseerde oplossingen, verhoging van het percentage “groene credits” ter ondersteuning van de transitie naar koolstofarme bedrijven;
52.verzoekt de EU lering te trekken uit innoverende projecten die door bepaalde niet-EU-landen zijn uitgevoerd, zoals het door Afrikaanse landen geleide Grote Groene Muur-initiatief, dat erop gericht is tegen 2030 in de gehele Sahel 100miljoen hectare thans aangetast land te herstellen en de ontwikkeling van agro-ecologie- en regeneratieprojecten mogelijk te maken;
53.benadrukt dat het externe en handelsbeleid van de EU dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden moet stroken met het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling en de bijbehorende doelstelling van de ontwikkelingssamenwerking om armoede uit te bannen, en moet bijdragen tot de verwezenlijking van de SDG’s;
54.benadrukt het belang van het streven naar de ontwikkeling van vrede, justitie en sterke publieke diensten (SDG16), met name gezien de huidige situatie, die wordt gekenmerkt door een toename van conflicten, zoals de oorlog in Oekraïne na de illegale invasie door Rusland;
55.dringt er bij de EU-lidstaten en de mondiale partners van de EU op aan onderzoek en ontwikkeling, innovatieve groene technologieën, capaciteitsopbouw en het delen van kennis voor een duurzaam, veerkrachtig en inclusief herstel te ondersteunen;
56.benadrukt dat genderbudgettering, gendergelijkheid en de actieve deelname van vrouwen bij het bevorderen van de uitvoering van de SDG’s alsook de deelname van de verschillende minderheden en inheemse volken moeten worden gewaarborgd;
57.benadrukt dat de bijdrage van vrouwen aan groene economische activiteiten van vitaal belang is om rechtvaardige duurzame ontwikkeling te verwezenlijken en moet worden gezien en op waarde geschat; is van mening dat ook vrouwen en meisjes kunnen profiteren van de kansen op het gebied van groen ondernemerschap;
Gegevens en monitoring
58.spreekt nogmaals zijn steun uit voor de werkzaamheden van Eurostat met betrekking tot de jaarlijkse monitoring van de SDG’s in de EU; wijst erop dat, om de vooruitgang van de lidstaten op het gebied van de SDG’s te kunnen beoordelen, de indicatoren voor duurzame ontwikkeling van Eurostat moeten worden verbeterd door de bestaande lacunes voor sommige SDG’s op te vullen, de zwakke punten van de informatiesystemen aan te pakken door het gebruik van bestaande statistische gegevens uit meerdere bronnen te verbeteren, en de grensoverschrijdende en verdelingseffecten op lange termijn van het EU-beleid op gebieden en specifieke gemarginaliseerde en kwetsbare groepen, in de EU en wereldwijd, beter te meten; is van mening dat het van het allergrootste belang is dat de vooruitgang met betrekking tot alle 169subdoelstellingen wordt gemonitord;
59.roept de lidstaten op hun systemen voor het verzamelen van gegevens te verbeteren en SDG-indicatoren vast te stellen en hun uitvoering in de nationale plannen voor herstel en veerkracht te monitoren;
60.wijst er op dat de indicatoren inzake duurzame ontwikkeling van Eurostat geen weerspiegeling vormen van de werkelijkheid in het veld, aangezien zij worden gebruikt om de SDG’s op nationaal niveau te beoordelen en in sterke mate afhankelijk zijn van gegevens van nationale instituten; is derhalve van mening dat ook gebruik moet worden gemaakt van plaatselijke en regionale gegevens op NUTS2-niveau, en dat deze moeten stoelen op meetbare, aan termijnen gebonden streefcijfers;
61.benadrukt dat er voor een minimum aan gegevens en uitgesplitste statistieken moet worden gezorgd, alsook voor nauwere afstemming op het mondiale kader voor de monitoring van SDG’s, waarbij in voorkomend geval kenmerken moeten worden bestreken als geografische locatie, demografie, gender, inkomen, onderwijsniveau, leeftijd, ras, etniciteit, verblijfsstatus, en handicap;
62.doet een beroep op de lidstaten grondiger verslag uit te brengen aan de OESO over hun ontwikkelingssamenwerking, teneinde de gegevenslacune met betrekking tot de externe effecten van de EU op de vooruitgang met betrekking tot de SDG’s in derde landen op te vullen, en meer empirisch onderbouwde indicatoren te ontwikkelen, naar het voorbeeld van de indicator voor op consumptie gebaseerde overloopeffecten in het verslag van Eurostat;
63.merkt voorts op dat belangrijke empirisch onderbouwde gegevens over het mondiale, nationale en regionale ontwikkelingsbeleid in het zuidelijk halfrond nog steeds niet beschikbaar zijn, met name met betrekking tot de gevolgen ervan voor de armste en meest kwetsbare en gemarginaliseerde groepen en regio’s;
64.wijst erop dat de productie en de nauwkeurigheid van de gegevens hinder ondervinden van mondiale crises; wijst erop dat nauwkeurige en betrouwbare gegevens van het allerhoogste belang zijn voor het meten van de vorderingen en het opsporen van knelpunten;
65.betreurt het gebrek aan alomvattende ODA-rapportage per SDG door de EU en alle lidstaten;
66.dringt erop aan de opbouw van de menselijke, institutionele en infrastructuurgerelateerde gegevenscapaciteit, met name in de ontwikkelingslanden, en monitoringinstrumenten binnen de EU, zoals de beleidsindicator voor gendergelijkheid of de onlangs in het leven geroepen ongelijkheidsindicator, te versterken en te bespoedigen;
67.dringt er bij de EU op aan om de wereldwijde gegevenslacune, die het gevolg is van onvoldoende monitoringcapaciteiten en inconsistente werkwijzen, aan te pakken door de technische samenwerking met en de technische bijstand aan ontwikkelingslanden flink te verbeteren;
68.wijst erop dat de uitvoering van de SDG’s een gedeelde verantwoordelijkheid is, die maatregelen op nationaal, regionaal en lokaal niveau vergt; benadrukt in dit verband het belang van vrijwillige lokale evaluaties en vrijwillige subnationale evaluaties als een manier om de SDG’s verder te lokaliseren en daarmee de uitvoering ervan te bevorderen;
69.dringt er bij de lidstaten op aan alomvattende instrumenten, zoals inventarisatie, in te voeren met het oog op de doeltreffende uitvoering van de SDG’s;
70.benadrukt dat regelmatige alomvattende beoordelingen van de vooruitgang met betrekking tot de SDG’s op subnationaal en lokaal niveau de verticale en horizontale samenhang kunnen versterken, lokale participatie kunnen stimuleren, kunnen bevorderen dat regio’s en steden op wereldniveau van elkaar leren en optimale praktijken uitwisselen, en een bijdrage kunnen leveren aan de algehele uitvoering van de SDG’s, en beveelt derhalve aan ondersteuning te geven aan de toepassing hiervan op alle territoriale niveaus;
71.verwelkomt in dit verband het werk van UN-HABITAT en spreekt zijn krachtige steun uit voor de werkzaamheden van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek met betrekking tot het lokaliseren van de SDG’s, onder meer door middel van het project “REGIONS2030: Monitoring the SDGs in the EU regions – Filling the data gaps” en het European Handbook for SDGs Voluntary Local Reviews;
72.pleit voor een Europees platform voor vrijwillige lokale evaluaties ter bevordering van de communicatie en kennisverwerving alsmede samenwerkingsverbanden in heel Europa ten behoeve van een snellere uitvoering van de SDG’s op lokaal niveau; stelt voor deze gegevens op te nemen in het cohesiebeleid van de EU;
73.wijst erop dat duurzaamheidsrapportage en passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven, mits onderworpen aan passende controles, een belangrijk raamwerk kunnen vormen om de verantwoordingsplicht in de particuliere sector te stimuleren met betrekking tot de impact op de samenleving en het milieu van ondernemingen en hun bijdrage bij het bereiken van de SDG’s;
74.spoort alle actoren in alle geledingen van de samenleving, waaronder particuliere entiteiten, aan om regelmatig vrijwillig verslag uit te brengen over de uitvoering van de SDG’s, en geeft aan dat het belangrijk is kmo’s financiering ter beschikking te stellen voor opleiding op het gebied van capaciteitsopbouw, teneinde te leren hoe zijn SDG in hun dagelijkse activiteiten kunnen implementeren;
75.wijst erop dat men zich er steeds meer van bewust is dat economische groei, die hoofdzakelijk wordt gemeten aan de hand van het bbp, weinig te maken heeft met welvaart en welzijn, en dat duurzaamheid de kern van economische systemen moet vormen;
76.dringt er ook op aan de methode voor het meten van economische prestaties grondig te verbeteren, zodat deze daadwerkelijk een maatstaf voor vooruitgang worden, op basis van het welzijn van mensen en de planeet;
77.verzoekt de Commissie het samenvattend dashboard en de reeks indicatoren om vooruitgang niet enkel aan de hand van het bbp te meten onverwijld te presenteren, zoals aangekondigd in het achtste milieuactieprogramma; verzoekt de Commissie met klem indicatoren te ontwikkelen die verder gaan dan het bbp en die maatschappelijke en milieufactoren omvatten, en de samenwerking met de internationale gemeenschap op te voeren;
Financieel kader
78.herinnert eraan dat ten tijde van de vaststelling van de SDG’s breed werd erkend dat het noodzakelijk was om “van miljarden naar biljoenen” te gaan wat de financiering van ontwikkeling betreft; stelt echter met bezorgdheid vast dat het financieringstekort voor de SDG’s nog is toegenomen van 2,5biljoenUSD tot 4biljoenUSD per jaar(22);
79.benadrukt in dit verband dat er een hervormd mondiaal plan voor de financiering van de SDG’s moet komen; vestigt de aandacht op het feit dat, nu het mondiale bnp meer dan 100biljoenUSD bedraagt en de kapitalisatie van de wereldwijde aandelenmarkten en markten voor vastrentende waarden rond de 250biljoenUSD schommelt, de mondiale financiële middelen toereikend zijn voor een grote injectie om het financieringstekort voor de SDG’s te overbruggen en hiervoor beschikbaar moeten worden gesteld, onder meer door een eerlijke en doeltreffende belastingheffing en doeltreffende internationale maatregelen tegen belastingconcurrentie, belastingontwijking en belastingontduiking;
80.benadrukt de belangrijke rol van officiële ontwikkelingshulp als katalysator voor verandering en als aanjager voor het mobiliseren van andere middelen en herinnert eraan dat dit een belangrijke financieringsbron voor de armste landen blijft en een cruciale rol blijft spelen bij het verwezenlijken van Agenda 2030; stelt met bezorgdheid vast dat de EU en haar lidstaten, hoewel zij wereldwijd de grootste donor van officiële ontwikkelingshulp zijn, hun collectieve toezeggingen om ten minste 0,7% van het BNI aan officiële ontwikkelingshulp te besteden niet zijn nagekomen en dringt er derhalve bij hen op aan hun belofte na te komen;
81.benadrukt dat donoren voorrang moeten geven aan financiering op basis van subsidies, en dat zij dit met name moeten doen bij de minst ontwikkelde landen omdat die te kampen hebben met een onhoudbare schuldenlast; benadrukt dat officiële ontwikkelingshulp, zoals gedefinieerd door de OESO, altijd de bevordering van de economische ontwikkeling en het welzijn van ontwikkelingslanden als hoofddoel moet hebben en daarom een sleutelrol moet spelen bij de financiering van de SDG’s;
82.benadrukt dat het beginsel van doeltreffendheid van ontwikkeling moet worden nageleefd en dat de mensenrechten volledig moeten worden geëerbiedigd door alle actoren die gebruikmaken van gemengde financiering en garanties;
83.verzoekt de Commissie te zorgen voor volledige transparantie in de samenwerking met de particuliere sector zodat belanghebbenden, parlementen en publiek een doeltreffende controle kunnen uitoefenen;
84.benadrukt dat het ontbreken van een financieringsplan voor de SDG’s de algehele monitoring van de uitgaven voor de uitvoering ervan binnen de EU-begroting belemmert; dringt aan op de goedkeuring van een EU-financieringsplan voor de SDG’s aan de hand van een herzien meerjarig financieel kader;
85.beklemtoont dat de Agenda2030 als leidraad moet dienen voor alle financieringsinstrumenten van de EU en de programmering ervan, met name het MFK, NDICI – Europa in de wereld, en EFSD+, de belangrijkste instrumenten voor ontwikkelingsfinanciering van de EU, en moet bijdragen tot het verkennen van synergieën met Horizon Europa, LIFE+, InvestEU en het programma Digitaal Europa;
86.beklemtoont dat in het financieringsplan voor de SDG’s een oplossing moet worden gevonden voor de gebrekkige marge onder rubriek6 van het meerjarig financieel kader, waardoor in het externe optreden van de EU onvoldoende middelen beschikbaar zijn om de partnerlanden te helpen bij het financieren van hun SDG-strategieën;
87.benadrukt dat belangrijke investeringsstrategieën van de EU als Global Gateway duidelijk gericht moeten zijn op en volledig moeten worden afgezet tegen de noodzaak om de Agenda2030 met zijn beginsel “niemand en geen enkele plek aan zijn lot overlaten” uit te voeren en de hele sociale, economische en milieudimensie moeten omvatten; is bang dat Global Gateway een duidelijk ontwikkelingsmandaat ontbeert en dat de opzet en planning ervan niet transparantie zijn en niet aan publieke controle onderworpen zijn; bekritiseert het feit dat er geen nieuwe middelen zijn en de financiering afhankelijk is van inherent risicomijdende particulieren, en het dus niet mogelijk is degenen die het verst achter zijn gebleven, het eerst te bereiken;
88.wijst erop dat de tussentijdse evaluatie van NDICI – Europa in de wereld gelegenheid biedt om de EU-bijdrage aan het verwezenlijken van de SDG’s wereldwijd te beoordelen en bevestigt nogmaals zijn steun voor de Agenda2030 door duidelijke en meetbare toezeggingen voor de komende jaren vast te stellen;
89.neemt kennis van het oorspronkelijke in de Taxonomieverordening(23) genoemde voorstel om de Commissie een verslag te doen publiceren met het oog op een uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening tot andere dan ecologisch duurzame economische activiteiten; benadrukt echter dat de regelgevingskosten zijn gestegen en dat het macro-economische klimaat sinds de vaststelling van de Taxonomieverordening aanzienlijk is veranderd; is in deze context ingenomen met de mededeling van de Commissie van 16 maart 2023 getiteld “Concurrentievermogen van de EU op lange termijn: blik op de periode na 2030”(24), die beoogt de rapportagevereisten te rationaliseren en te vereenvoudigen en die lasten voor elk van de groene, digitale en economische thematische gebieden met 25 % te verminderen; is tevens ingenomen met het voorstel van de Commissie om deze doelstelling uiterlijk in het najaar van 2023 te verwezenlijken; verzoekt de Commissie deze toezegging snel uit te voeren, onder meer door geen nieuwe zware vereisten in te voeren, en zo het concurrentievermogen van alle ondernemingen in de EU, met inbegrip van kmo’s, te versterken en de basisvoorwaarden voor sociale rechtvaardigheid en welvaart te verbeteren;
90.wijst op de centrale rol van de EIB in de Europese Green Deal en de duurzame blauwe economie, en haar substantiële bijdrage aan de economische respons van de EU op de COVID-19-pandemie; dringt er bij de EU op aan het potentieel van de EIB verder te maximaliseren als een instrument om de strategische autonomie van de EU te versterken en de SDG’s te verwezenlijken, en haar belangen en prioriteiten op het gebied van het externe beleid in haar betrekkingen met derde landen te bevorderen;
91.wijst erop dat financiële instellingen dringend strategieën en doelstellingen moeten definiëren en vaststellen om financiële portefeuilles en andere activa af te stemmen op de SDG’s en geregeld verslag moeten uitbrengen over de geboekte vooruitgang, onder meer in de context van hun MSG-rapportage;
92.benadrukt dat het van groot belang is de begroting van de Unie in overeenstemming te brengen met de 17SDG’s en de bijbehorende subdoelstellingen; verzoekt de Commissie het hoe en wat te onderzoeken van een specifieke methodiek voor het traceren van de SDG-uitgaven in de EU-begroting, in aanvulling op de bestaande methodiek voor klimaat- en biodiversiteitstracering; verzoekt om een uitgebreide inventarisatie van de financiële middelen van de bestaande en toekomstige beleidsmaatregelen, programma’s en fondsen van de EU, met inbegrip van de investeringen en structurele hervormingen die in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht worden nagestreefd, teneinde de samenhang met de doelstellingen van de Agenda2030 te waarborgen;
93.benadrukt dat een adequate financiering op lange termijn voor de verwezenlijking van de SDG’s, met name in ontwikkelingslanden, een grondige herziening van de mondiale financiële architectuur vereist om deze op alle punten af te stemmen op de Agenda2030 voor mondiale ontwikkeling, de Klimaatovereenkomst van Parijs en het mondiaal biodiversiteitskader;
94.dringt aan op de snelle operationalisering van het tijdens COP27 overeengekomen fonds voor verlies en schade en wijst erop dat nieuwe financiële verbintenissen zo snel mogelijk daar moeten worden gebruikt waar zij het meest nodig zijn;
95.dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan hun inspanningen op te voeren en de handen in elkaar te slaan voor de noodzakelijke hervormingen van het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbankgroep en multilaterale ontwikkelingsbanken om de visies en operationele modellen van deze financiële instellingen aan te passen, met de nadruk op het versterken van de strijd tegen armoede en toenemende ongelijkheid en het bevorderen van een rechtvaardige en duurzame transitie;
96.betreurt dat in een aantal gevallen de structurele hervormingen waarvoor het IMF en de Wereldbank zich sterk maken, er mede toe hebben geleid dat de ontwikkelingslanden nu minder goed in staat zijn overheidsbeleid voor armoedebestrijding te bevorderen en onderwijs- en gezondheidssystemen te versterken;
97.dringt er bij de Commissie op aan inconsistenties in verband met de uitgaven op te sporen alle milieuonvriendelijke subsidies in kaart te brengen en af te schaffen, zoals vereist door het algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030;
98.vestigt de aandacht op de noodzaak om ervoor te zorgen dat de bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) van het IMF terechtkomen bij de ontwikkelingslanden en multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s) teneinde de investeringscapaciteit voor de SDG’s te vergroten zonder dat er extra schulden ontstaan; beklemtoont dat de leningsvoorwaarden voor MDB’s moeten worden verbeterd, onder meer door verlaging van de rentetarieven en verlenging van de leningen;
99.is in dit verband zeer ingenomen met het Bridgetown-initiatief en verzoekt de Commissie en de lidstaten om in 2023 constructief en proactief deel te nemen aan de desbetreffende besprekingen in internationale fora, zodat er snel ambitieuze hervormingen kunnen worden doorgevoerd;
100.is in dit verband verheugd over het feit dat er in juni 2023 in Parijs een topconferentie voor een nieuw mondiaal financieel pact zal worden gehouden, waardoor een inclusieve aanpak kan worden bevorderd door alle relevante belanghebbenden samen te brengen; roept de EU en de internationale partners op concrete verplichtingen aan te gaan en vol in te zetten op actie tijdens deze top om ervoor te zorgen dat kwetsbare landen gemakkelijker toegang hebben tot de financiering die ze nodig hebben om de gevolgen van de actuele en toekomstige crises het hoofd te bieden en de Agenda2030 uit te voeren, en deze een kans te bieden om een nieuw contract tussen het noorden en het zuiden te sluiten;
101.onderkent het belang en het potentieel van de ontwikkelingsbanken van de lidstaten en andere Europese instellingen voor ontwikkelingsfinanciering; benadrukt dat de particuliere sector in de ontwikkelingslanden, met name in Sub-Saharaans Afrika, dringend moet worden versterkt en dat de moeilijkheden bij de ontwikkelingssamenwerking in dit gebied moeten worden aangepakt;
102.dringt aan op een doeltreffender informatievoorziening door de Europese Investeringsbank over de financieringsmogelijkheden voor het bedrijfsleven ter ondersteuning van de uitvoering van de strategische SDG-plannen op lokaal en regionaal niveau;
103.spoort de particuliere sector en multilaterale financiële instellingen aan de landen waarvan de economieën door de COVID-19-pandemie zijn getroffen te blijven ondersteunen om een duurzaam, veerkrachtig en inclusief herstel tot stand te brengen;
104.is verontrust over het feit dat landen met een lager ontwikkelingsniveau vóór de COVID-19-pandemie en de oorlog in Oekraïne al niet in staat waren om de uitvoering van de SDG’s te financieren en nu nog meer behoefte hebben aan financiële steun; benadrukt dat meer dan de helft van de 69 lage- en middeninkomenslanden in de wereld een schuldencrisis doormaakt of een hoog risico loopt hiermee geconfronteerd te worden; stelt met grote bezorgdheid vast dat in 2022 volgens de Verenigde Naties 25ontwikkelingslanden meer dan 20procent van de totale overheidsinkomsten besteedden aan het aflossen van buitenlandse schulden, terwijl 16 van de landen met de grootste schuldenlast thans meer dan 30procent van hun overheidsschuld plus door de overheid gegarandeerde schuld verschuldigd zijn aan particuliere schuldeisers; beklemtoont dat de hoge financieringskosten voor de ontwikkelingslanden investeringen in de SDG’s belemmeren;
105.benadrukt dat snelle mondiale inspanningen ter verlichting van de schuldenlast ten behoeve van de ontwikkelingslanden geboden zijn om een einde te maken aan het “too little, too late”-syndroom en te voorkomen dat schuldsituaties verder verergeren, naast stelselwijzigingen om een op regels gebaseerde multilaterale orde tot stand te brengen die in staat is nieuwe schuldencrises af te wenden;
106.verzoekt de Commissie nogmaals om, in overleg met alle grote internationale actoren en de betrokken landen, een deugdelijke strategie op te tuigen om de ontwikkelingslanden van een buitensporige schuldenlast te vrijwaren; dringt met name aan op de instelling van een multilateraal schuldherschikkingsmechanisme, onder auspiciën van de VN;
107.stelt dat het gemeenschappelijk kader voor schuldbehandeling nog steeds geen daadwerkelijke schuldverlichting biedt en dringt aan op een verbeterd multilateraal initiatief voor schuldverlichting met een doeltreffend mechanisme om de dialoog aan te gaan met particuliere schuldeisers, schuldverlichting in ruil voor de verwezenlijking van SDG’s en klimaatactie (schuldenruil), maatregelen om de coördinatie van schuldeisers met betrekking tot nieuwe leenovereenkomsten te vereenvoudigen en de invoering van automatische schuldopschorting in geval van vooraf gedefinieerde schokken;
108.verwelkomt het pleidooi van de secretaris-generaal van de VN voor een wereldwijde stimulans voor de verwezenlijking van de SDG’s in het kader van Agenda 2030, waarin hij oproept tot het beschikbaar stellen van extra liquiditeit, effectieve schuldherstructurering en verhoging van de ontwikkelingsfinanciering, met als doel het vrijmaken van aanzienlijke begrotingsruimte in de economieën van ontwikkelingslanden en het hervormen van de mondiale internationale financiële architectuur; dringt erop aan dat de EU en haar lidstaten gezamenlijk reageren op dit initiatief en onverwijld beginnen met de gelijktijdige voorbereiding van voorstellen voor een dergelijk plan;
109.wijst erop dat zijn resolutie van 17 april 2018, getiteld “Het verbeteren van de schuldhoudbaarheid van ontwikkelingslanden”(25), alleen maar aan relevantie heeft gewonnen aangezien nieuwe druk en het uitblijven van afdoende maatregelen nu leiden tot een nieuwe grote schuldencrisis; herhaalt de in deze resolutie gedane oproep om stelselmatig rekening te houden met de behoeften aan middelen in verband met de mensenrechten, waaronder het recht op ontwikkeling, en voorrang te geven aan deze behoeften, een internationaal mechanisme voor het terugbetalen van schulden in het leven te roepen, de beginselen van de UNCTAD voor het verantwoordelijk verstrekken en opnemen van krediet om te zetten in wettelijk bindende en afdwingbare instrumenten, kredietverstrekkers te straffen die leningen verstrekken aan kennelijk corrupte regeringen of in strijd met de door het nationale parlement van het land dat de lening aangaat vastgestelde wetten;
110.wijst erop dat het belangrijk is dat er in ontwikkelingslanden binnenlandse middelen worden gemobiliseerd en dat er structurele uitdagingen zijn om dit te bewerkstelligen, en vestigt de aandacht op het feit dat hiervoor een gunstig internationaal klimaat nodig is; herinnert eraan dat illegale kapitaaluitstromen en belastingparadijzen ernstige gevolgen hebben voor de begrotingsruimte van de ontwikkelingslanden en de rechtsstaat en de institutionele weerbaarheid in deze landen ernstig aantasten, die een essentiële voorwaarde vormen voor de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling;
111.roept de EU op het voortouw te nemen bij het bestrijden van belastingontduiking en -ontwijking, en een lijst op te stellen van landen die niet-coöperatief zijn op belastinggebied, haar samenwerking met ontwikkelingslanden op belastinggebied op te voeren om hen in staat te stellen meer overheidsmiddelen te mobiliseren, en het initiatief te nemen om aan te dringen op de oprichting van een intergouvernementele VN-commissie voor internationale samenwerking op belastinggebied, teneinde illegale geldstromen en grensoverschrijdende belastingontduiking te bestrijden, en belastingparadijzen te sluiten;
112.wijst nogmaals op de cruciale rol van publieke en private investeringen en publiek-private partnerschappen om de ontwikkelingsinvesteringen in ontwikkelingslanden en MOL’s, waar de behoeften het grootst zijn, te verhogen, in het streven naar het dichten van de jaarlijkse financieringskloof van 4 biljoen USD voor de SDG’s; verzoekt de Commissie in dit verband intensief overleg te voeren met de particuliere sector om particuliere financiering aan te moedigen;
113.waarschuwt tegelijkertijd ook voor de risico’s, zoals de uitholling van de universele toegang tot kritieke overheidsdiensten van goede kwaliteit (zoals gezondheidszorg, onderwijs en sociale bescherming, of lokale productie van hernieuwbare energie) of de overcompensatie van particuliere investeerders; merkt in dat verband op dat er over het algemeen weinig bewijs is voor de effectiviteit van het subsidiëren van particuliere investeringen op het gebied van ontwikkeling en dat het momenteel nog niet duidelijk is dat gecombineerde financiering een belangrijke bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van de SDG’s;
114.vraagt de EU dan ook zich sterk te maken voor een nieuwe benadering van gemengde financiering op basis van op de SDG’s gerichte impact, een eerlijke verdeling van de risico’s en voordelen, duidelijke verantwoordingsmechanismen en consistente sociale en milieunormen, overeenkomstig de actieagenda van Addis Abeba, en voorrang te geven aan partnerschappen met binnenlandse ondernemingen die duurzame en inclusieve bedrijfsmodellen nastreven;
115.benadrukt de rol van particuliere liefdadigheid bij het financieren van duurzame ontwikkeling; vraagt de Commissie verbetering van het faciliterend kader voor stichtingen te bevorderen, in zowel haar intern beleid als haar betrekkingen met derde landen;
116.herinnert eraan dat de ontwikkelingslanden van oudsher kwetsbaar zijn voor externe schokken omdat deze landen vaak een smalle uitvoerbasis hebben en een minder gediversifieerde economie; benadrukt dat het een van de grootste uitdagingen voor de ontwikkelingslanden is om via economische diversificatie op te klimmen in de mondiale waardeketen en de overgang te maken van een op de uitvoer gericht productiemodel naar ontwikkeling op basis van binnenlandse en regionale markten; beklemtoont dan ook dat multilaterale fora en instellingen een vitale rol spelen bij het bevorderen van deze doelstellingen, teneinde de veerkracht te benutten en de nationale of regionale autonomie te vergroten bij het produceren van onontbeerlijke goederen en diensten;
117.erkent de rol van plaatselijke micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, coöperaties, inclusieve bedrijfsmodellen en onderzoeksinstellingen als katalysatoren voor groei, werkgelegenheid en plaatselijke innovatie, die op hun beurt zullen bijdragen tot het verwezenlijken van de SDG’s;
Sectoraal beleid in verband met de SDG’s die worden beoordeeld op het politiek forum op hoog niveau van 2023
118.betreurt dat er nog vaak sprake is van inconsistenties in het beleid met betrekking tot diverse sectoren van de EU, met name wat het beleid inzake voedsel, energie, handel en belasting betreft, met bijzonder verontrustende negatieve gevolgen voor de ontwikkelingslanden;
119.dringt er bij de lidstaten op aan de toegang tot betaalbare en schone verwarming en elektriciteit te waarborgen; wijst erop dat vermindering van de vraag naar energie door verhoging van de efficiëntie van gebouwen, consumentengoederen en vervoer ook kan helpen om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5graden Celsius als vastgelegd in de Overeenkomst van Parijs, en mondiale doelstellingen op het gebied van gezondheid, onderwijs, armoede, werkgelegenheid en voedselzekerheid ten goede kan komen;
120.wijst erop 70% van de EU-bevolking tegenwoordig in steden woont en dat dit naar verwachting in 2050 bijna 84% zal zijn; benadrukt dan ook het belang van duurzame stedelijke ontwikkeling in de EU, onder meer door: een modal shift naar duurzamere vormen van vervoer; een ambitieuze renovatiegolf om het gebouwenbestand in de EU te vernieuwen en op die manier het energieverbruik en de emissies te verminderen, de kosten voor energie te verlagen, lokale banen te scheppen en ervoor te zorgen dat mensen in veiligere, gezondere gebouwen wonen; alsmede de aanleg en uitbreiding van groene en blauwe infrastructuur in steden om lucht- en waterverontreiniging alsook geluidsoverlast te verminderen, bescherming te bieden tegen overstromingen, droogte en hittegolven, en een toevluchtsoord voor de natuur en recreatiemogelijkheden voor de mens te bieden;
121.benadrukt dat universele toegang tot energie moet worden verwezenlijkt voor iedereen op het zuidelijk halfrond; benadrukt dat hernieuwbare gedecentraliseerde oplossingen, zoals kleinschalige en niet aan het net gekoppelde energieoplossingen, moeten worden gesteund om alle delen van de bevolking van ontwikkelingslanden te bereiken, met name arme bevolkingsgroepen en de plattelandsbevolking; roept de EU op haar inspanningen, zowel financieel als technisch, te richten op deze kleinschalige oplossingen voor energiearmoede in afgelegen gebieden;
122.neemt kennis van het voorstel van de Commissie om nieuwe overeenkomsten ter bevordering van duurzame investeringen te sluiten; benadrukt dat de EU door middel van onderhandelingen met zijn partners moet streven naar de ontwikkeling van duurzame handels- en samenwerkingsovereenkomsten, die het recht van de wederpartijen om regulerend op te tredenaarborgen, meerwaarde te scheppen voor beide partijen, en tegelijkertijd een hoge mate van klimaat- en mensenrechtenbescherming te waarborgen;
123.wijst erop dat het verlies aan biodiversiteit en ecosysteemdiensten ten koste zal gaan van de vooruitgang met betrekking tot ongeveer 80% van de beoordeelde streefdoelen voor de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en roept de EU op de onderliggende oorzaken van biodiversiteitsverlies aan te pakken en verplichtingen op het gebied van behoud, herstel en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen te mainstreamen in een breder ontwikkelingsbeleid; herinnert eraan dat ecologisch herstel van cruciaal belang is voor de uitvoering van de “één gezondheid”-benadering; benadrukt dat instandhoudingsinspanningen niet de mensenrechten, met name die van inheemse volken en lokale gemeenschappen, mogen schenden; roept de EU dan ook op bij het uitwerken van instandhoudingprogramma’s te overleggen met lokale gemeenschappen, vrouwen en inheemse volken, alsook met andere gemarginaliseerde groepen om daadwerkelijk een bijdrage te leveren aan de bestrijding van ontbossing en het verlies aan biodiversiteit;
Vooruitzichten
124.herhaalt dat de SDG’s de enige wereldwijd overeengekomen en alomvattende reeks doelstellingen zijn met betrekking tot de grote uitdagingen die zowel de ontwikkelde als de ontwikkelingslanden te wachten staan, en dat de Agenda2030 daarom als lichtbaken moet dienen om ons door de huidige onzekerheden te loodsen; pleit sterk voor het realiseren van SDG 17 (Partnerschap doelstellingen te bereiken), en daarvoor wereldwijde partnerschappen dringend nieuw leven in te blazen, met name tussen regeringen, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld, met het oog op de uitvoering van Agenda 2030; wijst erop dat de SDG’s een kans bieden om een echte welzijnseconomie tot stand te brengen die gericht is op mensen en de planeet en om te werken aan een duurzame wereld na 2030;
125.stelt voor dat de VN alle lidstaten ertoe aanzet de invoering te ondersteunen van concrete tijdschema’s en uitvoeringsplannen die bindend zijn voor de ondertekenende landen voor de periode tot 2030 en daarna; verzoekt de VN voorts om ruim van tevoren een strategie voor de periode na de Agenda2030 uit te stippelen;
o oo
126.verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsook aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de voorzitter van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
SDG 6: schoon water en sanitaire voorzieningen; SDG 7: betaalbare en schone energie; SDG 9: industrie, innovatie en infrastructuur; SDG 11: duurzame steden en gemeenschappen; SDG 17: partnerschappen voor de doelstellingen.
Richtlijn 2000/60/EG van 23oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
Voorstel voor een Verordening over het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en intrekking van Verordening(EU)nr.995/2010 ().
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), “Global Outlook on Financing for Sustainable Development 2023: No Sustainability Without Equity”, OECD Publishing, Parijs, 2022.
Verordening (EU) 2020/852 van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L198 van 22.6.2020, blz.13).