ONTWERPRESOLUTIEover een toereikend minimuminkomen met het oog op actieve inclusie
8.2.2023-()
ingediend overeenkomstig artikel136, lid5, van het Reglement
Dragoş Pîslaru
namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
9‑0099/2023
Resolutie van het Europees Parlement over een toereikend minimuminkomen met het oog op actieve inclusie
()
Het Europees Parlement,
–gezien artikel3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en de artikelen4, 9,14,19,151 en 153 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
–gezien de Europese pijler van sociale rechten en het bijbehorende actieplan,
–gezien de Verklaring van Porto,
–gezien het herziene Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa,
–gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, dat in 1979 is aangenomen,
–gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, herbevestigd tijdens de Wereldconferentie over de mensenrechten van 1993, en met name de artikelen3, 16, 18, 23, 25, 26, 27 en 29,
–gezien het Internationaal Verdrag van de VN inzake economische, sociale en culturele rechten van 1966,
–gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties van 2015, met name doelstellingen1 en 10,
–gezien de verdragen nr.26 en nr.131 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) inzake het vaststellen van minimumlonen, en nr.29 en nr.105 over het afschaffen van gedwongen arbeid,
–gezien de artikelen34, 35 en 36 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, die een expliciete definitie bevatten van het recht op sociale zekerheid en sociale bijstand, op een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, en op toegang tot diensten van algemeen economisch belang,
–gezien de aanbeveling van de Raad van 24 juni 1992 inzake gemeenschappelijke criteria met betrekking tot toereikende inkomsten en prestaties in de stelsels van sociale bescherming[1],
–gezien de aanbeveling van de Raad van 30januari 2023 over een toereikend minimuminkomen met het oog op actieve inclusie[2],
–gezien zijn resolutie van 20oktober 2010 over de rol van het minimuminkomen bij de bestrijding van armoede en de bevordering van een inclusieve samenleving in Europa[3],
–gezien zijn resolutie van 24oktober 2017 over beleid ter garantie van een minimuminkomen als instrument om de armoede te bestrijden[4],
–gezien de vragen aan de Raad en de Commissie over een toereikend minimuminkomen met het oog op actieve inclusie (O-000050/2022 – B9‑0000/2023 en ‑000051/2022 – B9‑0000/2023),
–gezien artikel136, lid5, en artikel132, lid2, van zijn Reglement,
–gezien de door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ingediende ontwerpresolutie,
A.overwegende dat in 2021 95,4 miljoen mensen in de EU risico op armoede of sociale uitsluiting liepen, wat overeenkomt met 21,7% van de EU-bevolking[5]; overwegende dat armoede en sociale uitsluiting een kwestie van individuele en collectieve sociale verantwoordelijkheid zijn, waarvan de oorzaken onlosmakelijk verbonden zijn met het door de lidstaten en de EU gevoerde sociaal-economisch beleid; overwegende dat mensen door de huidige crisis, die veroorzaakt wordt door onderling verbonden factoren, waaronder de COVID-19-pandemie en de gevolgen daarvan, de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de klimaatverandering worden geconfronteerd met hogere kosten van levensonderhoud en dat het percentage van de bevolking dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd is toegenomen; overwegende dat de Wereldbank heeft geraamd dat tussen nu en 2030 als gevolg van de klimaatverandering wereldwijd nog eens 68 tot 135miljoen mensen in de armoede terecht zouden kunnen komen[6];
B.overwegende dat regelingen voor een minimuminkomen niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties zijn voor mensen die niet over voldoende middelen beschikken en die voldoen aan de nationale criteria om ervoor in aanmerking te komen, en moeten worden beschouwd als integrerend onderdeel van een alomvattend, op rechten gebaseerd nationaal stelsel van sociale bescherming; overwegende dat regelingen voor een minimuminkomen worden gedefinieerd als uitkeringen en diensten die samen een veiligheidsnet vormen voor mensen die, ongeacht of ze werk hebben of niet, anders voor zichzelf en de personen die eventueel van hen afhankelijk zijn over onvoldoende financiële middelen zouden beschikken om een waardig leven te kunnen leiden[7];
C.overwegende dat armoede en sociale uitsluiting concepten zijn met een groot aantal facetten, die derhalve een alomvattende en dynamische benadering vergen, inclusief maatregelen ter waarborging van de toegang tot goederen en diensten die de zelfredzaamheid vergroten, zoals onderwijs, opleiding en vaardigheden; overwegende dat een dergelijke aanpak op individuen en hun omstandigheden gericht moet zijn en deel moet uitmaken van een doeltreffende strategie voor armoedebestrijding; overwegende dat regelingen voor een minimuminkomen met toereikende financiering en middelen een belangrijke en efficiënte manier zijn om armoede te bestrijden en sociale inclusie te bevorderen; overwegende dat het sociale stigma dat aan een gebrek aan middelen kleeft, bijdraagt tot gevoelens van schaamte, die de daadwerkelijke omvang van de armoede in de samenleving kunnen verhullen;
D.overwegende dat Eurostat het percentage van de bevolking dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd, definieert als de som van de mensen die met armoede worden bedreigd, materieel en sociaal ernstig behoeftig zijn, of deel uitmaken van een huishouden met een zeer lage werkintensiteit;
E.overwegende dat de genderarmoedekloof de afgelopen vijf jaar is toegenomen, doordat vrouwen (in vergelijking met mannen) in toenemende mate en disproportioneel met armoede te kampen hebben gekregen en met sociale uitsluiting worden bedreigd, met name oudere vrouwen, vrouwen met een handicap, Roma-vrouwen, vrouwen die met intersectionele vormen van discriminatie worden geconfronteerd en alleenstaande moeders; overwegende dat de lockdownmaatregelen in verband met COVID-19 onevenredige gevolgen hebben gehad voor vrouwen en mensen in een kwetsbare situatie, in het bijzonder wat betreft de zwaardere last van informele zorgtaken als gevolg van de beperkte toegang tot gezondheidszorg, onderwijs en andere sociale diensten; overwegende dat de ongelijke verdeling van onbetaalde zorg- en huishoudelijke taken tussen mannen en vrouwen een cruciale factor is bij het gaan en blijven werken van vrouwen, bij de sectoren en beroepen waarin zij werken, bij het aantal uren dat zij betaald werk verrichten, alsook bij de kwaliteit van hun baan; overwegende dat 80% van de langdurige zorg in Europa door mantelzorgers wordt verleend, en dat zij een grotere kans op armoede en sociale uitsluiting lopen, aangezien 42% van de mantelzorgers zonder baan zich in het laagste inkomenskwartiel bevindt en 59% van deze groep moeite heeft de eindjes aan elkaar te knopen[8];
F.overwegende dat het percentage van de bevolking dat in 2020 met armoede of sociale uitsluiting werd bedreigd onder jongeren in de leeftijdsgroep 15-29 jaar in de EU 25,4% bedroeg, hetgeen neerkomt op ongeveer 18,1miljoen jonge mensen;
G.overwegende dat ongeveer 35% van de beroepsbevolking in de EU die met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd wellicht geen minimuminkomen of andere sociale uitkeringen ontvangt[9]; overwegende dat 20% van de mensen zonder baan die met armoede worden bedreigd in de EU voor geen enkele vorm van inkomenssteun in aanmerking komt; overwegende dat naar schatting 30 tot 50% van de in aanmerking komende mensen in de EU geen gebruik maakt van regelingen voor een minimuminkomen[10]; overwegende dat de uitkeringsstelsels van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen; overwegende dat de regelingen voor een minimuminkomen in de meeste lidstaten in 2016 onvoldoende waren om voor iedereen een behoorlijke levensstandaard te garanderen[11]; overwegende dat het garanderen van toereikende minimuminkomenssteun als instrument om armoede te bestrijden niet alleen goed is voor de sociale cohesie, maar ook een investering is in mensen en de economie, aangezien het de binnenlandse vraag helpt stimuleren;
H.overwegende dat de klimaatverandering armen en huishoudens met een laag of gemiddeld inkomen onevenredig hard treft, aangezien extreme weersomstandigheden tot inflatie hebben geleid in meerdere sectoren, zoals energie, voedsel (“heatflation”[12]), kleding en elektronica, tot schade aan huizen hebben geleid als gevolg van natuurbranden en overstromingen, en ook een impact op de gezondheid hebben; overwegende dat Europa nog steeds aan het herstellen is van de COVID-19-pandemie en kampt met stijgende kosten van levensonderhoud als gevolg van de hoge inflatie, die onder meer wordt veroorzaakt door speculatie[13], met name op de voedsel-, grondstoffen- en energiemarkten, en die nog wordt verergerd door de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; overwegende dat uit de eerste bevindingen van een analyse van Eurofound blijkt dat de meeste gemelde beleidsmaatregelen om de gevolgen van de uit de pan swingende energieprijzen en de stijgende inflatie op te vangen tijdelijke ad-hocmaatregelen zijn[14]; overwegende dat maatregelen die gericht zijn op kwetsbare groepen eerder de vorm van algemene financiële steun aannemen; overwegende dat energiearmoede voor ongeveer 35miljoen burgers van de EU, dat wil zeggen plusminus 8% van de totale EU-bevolking, in 2020 een grote uitdaging bleef[15];
I.overwegende dat de huidige noodsituatie maatregelen vergt om nationale regelingen voor een minimuminkomen te bevorderen, teneinde een behoorlijke levenskwaliteit te garanderen voor alle personen die voldoen aan de specifieke criteria om voor de regeling in aanmerking te komen, en om tegelijkertijd de vaardigheden van personen die zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt te verbeteren, gelijke kansen te waarborgen en de grondrechten te eerbiedigen;
J.overwegende dat in de beginselen12 en 13 van het Europees Sociaal Handvest staat dat alle werknemers en de personen die hen ten laste komen, recht hebben op sociale zekerheid en dat eenieder zonder adequate middelen recht heeft op sociale en medische bijstand[16]; overwegende dat in artikel34, lid3, van het EU-Handvest van de grondrechten is vastgelegd dat “de Unie het recht op sociale bijstand en op bijstand ten behoeve van huisvesting [erkent en eerbiedigt], teneinde al diegenen die niet over voldoende middelen beschikken een waardig bestaan te verzekeren”;
K.overwegende dat in beginsel3 van het Europese pijler van sociale rechten staat dat “iedereen recht [heeft] op gelijke behandeling en gelijke kansen op het gebied van werkgelegenheid, sociale bescherming, onderwijs en de toegang tot goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn”, dat in beginsel4 staat dat “iedereen [...] recht [heeft] op tijdige en op maat gesneden hulp bij het verbeteren van zijn of haar vooruitzichten om een baan te vinden of zich als zelfstandige te vestigen”, en dat in beginsel14 staat dat “iedereen die over onvoldoende middelen beschikt, [...] het recht [heeft] op adequate voorzieningen voor een minimuminkomen om in alle levensfasen een waardig leven te kunnen leiden, en op praktische toegang tot goederen en diensten die de zelfredzaamheid van mensen bevorderen” en dat “voor mensen die tot werken in staat zijn [...] de voorzieningen voor een minimuminkomen [moeten] worden gecombineerd met prikkels om (weer) actief te worden op de arbeidsmarkt”;
L.overwegende dat de Raad met betrekking tot armoede, werkgelegenheid en vaardigheden kerndoelen voor 2030 heeft vastgesteld, en dat een daarvan is dat het aantal mensen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd uiterlijk in 2030 met ten minste 15miljoen moet zijn verlaagd in vergelijking met 2019;
M.overwegende dat vandaag de dag in alle EU-lidstaten verschillende soorten regelingen voor een minimuminkomen bestaan, maar dat zij nog niet voldoende effect hebben gesorteerd in termen van opwaartse convergentie of terugdringing van de armoede[17]; overwegende dat alle Europese landen hun regelingen hebben vastgesteld op een niveau onder de armoederisicodrempel, en dat sommige van deze regelingen niet eens 20% bereiken van de drempel waaronder het risico op armoede of sociale uitsluiting bestaat, hetgeen in de praktijk betekent dat diegenen die een minimuminkomen ontvangen onvoldoende inkomen hebben om de eindjes aan elkaar te knopen; overwegende dat de lidstaten niet in gelijke mate vooruitgang hebben geboekt bij het waarborgen van de toereikendheid, dekking en benutting van hun regelingen voor een minimuminkomen, alsook bij de uitvoering van maatregelen ter bevordering van de deelname aan de arbeidsmarkt en maatregelen om toegang te verschaffen tot andere goederen en diensten die de zelfredzaamheid van mensen bevorderen; overwegende dat de benuttingsgraad laag is[18], en er vaak geen coördinatie is tussen beleid op het gebied van inkomenssteun, actief arbeidsmarktbeleid en sociale diensten; overwegende dat nationale regelingen voor een minimuminkomen onderdeel uitmaken van bredere socialebeschermingsstelsels en dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van hun doeltreffendheid;
N.overwegende dat de mechanismen voor beleidscoördinatie die de afgelopen dertig jaar zijn gebruikt, zoals de aanbeveling van de Raad van 24juni 1992 inzake gemeenschappelijke criteria met betrekking tot toereikende inkomsten en prestaties in de stelsels van sociale bescherming, aangescherpt door de aanbeveling van de Commissie van 3oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten[19], niet doeltreffend genoeg zijn gebleken om de in kaart gebrachte problemen aan te pakken en sociale uitsluiting en armoede op een doeltreffende, geïntegreerde en houdbare manier te verminderen; overwegende dat de meeste lidstaten de afgelopen jaren gewerkt hebben aan de verbetering van hun regelingen voor een minimuminkomen, in combinatie met ander sociaal beleid, maar dat de gezette stappen niet hebben volstaan om de geïdentificeerde uitdagingen aan te pakken; overwegende dat de hervormingen in de lidstaten niet alomvattend genoeg waren en de uitvoering ervan vaak te traag is geweest; overwegende dat bekend is dat de inkomensongelijkheid de afgelopen decennia in meerdere lidstaten is toegenomen en dat sociale uitsluiting een enorme uitdaging blijft;
O.overwegende dat vrouwen, alleenstaande ouders, personen met een handicap of een chronische ziekte, Roma-gemeenschappen die in woonwagenkampen wonen, mensen met een migratie- of minderhedenachtergrond, jongeren en ouderen, daklozen, de lhbtiq+-gemeenschap, werklozen en mensen die na een lange afwezigheid opnieuw tot de arbeidsmarkt proberen toe te treden het vaakst met armoede worden geconfronteerd of in armoede terecht dreigen te komen; overwegende dat het risico op armoede ook groter is voor werkenden in atypische arbeidsverhoudingen; overwegende dat jongeren vaak geen recht op een werkloosheidsuitkering hebben omdat ze niet lang genoeg premies hebben betaald; overwegende dat ook discriminerende vereisten op het gebied van minimumleeftijd jongeren uitsluiten van minimuminkomensuitkeringen; overwegende dat het terugdringen van langdurige werkloosheid een cruciale rol kan spelen bij de doeltreffende bestrijding van armoede; overwegende dat de Raad in zijn aanbeveling van 30januari 2023, overeenkomstig het voorstel van de Commissie, erkent dat oplossingen die het mogelijk maken dat afzonderlijke leden van een huishouden inkomenssteun ontvangen, kunnen bijdragen tot financiële onafhankelijkheid en inkomenszekerheid van vrouwen en jongvolwassenen;
P.overwegende dat personen met een handicap als gevolg van obstakels in de samenleving, zoals discriminatie, beperkte toegang tot onderwijs en werkgelegenheid, en een gebrek aan inclusie, vaker in armoede leven of met armoede worden bedreigd dan mensen zonder handicap; overwegende dat het percentage van de bevolking dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd onder personen met een handicap in 2021 in de EU 29,7% bedroeg, tegenover 18,8% voor de rest van de bevolking[20]; overwegende dat veel personen met een handicap in de EU in gesegregeerde beschermde werkplaatsen werken, waar zij niet altijd dezelfde arbeidsrechten en -status genieten als personen die op de open arbeidsmarkt werken;
Q.overwegende dat het percentage van de bevolking dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd hoger is bij ouderen (75+’ers), gepensioneerden met een handicap en gepensioneerden die langdurig werkloos zijn geweest of lange tijd afwezig zijn geweest van de arbeidsmarkt om voor de kinderen te zorgen of andere zorg te verlenen[21]; overwegende dat het percentage van de bevolking dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd onder gepensioneerden in de EU 15,6% bedroeg in 2020; overwegende dat de loonkloof en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen onverminderd groot zijn, met respectievelijk 13% in 2020[22] en 29% in 2019[23]; overwegende dat oudere vrouwen vaak niet voldoende eigen pensioenrechten hebben opgebouwd om een leven te kunnen leiden vrij van armoede en sociale uitsluiting, en dat velen van hen afhankelijk zijn van het inkomen en het spaargeld van hun partner, of van afgeleide pensioenrechten (overlevingspensioen); overwegende dat de langere levensverwachting van vrouwen betekent dat velen van hen op hogere leeftijd alleen in de kosten van levensonderhoud moeten voorzien; overwegende dat ontoereikende pensioenen en het niet aanpassen van de pensioenen aan de stijgende kosten van levensonderhoud nefaste gevolgen hebben voor ouderen, met name ouderen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd;
R.overwegende dat hoogwaardige banen de beste manier zijn om mensen uit de armoede te helpen, en overwegende dat passende en aan de individuele behoeften aangepaste bij- en omscholingstrajecten essentieel zijn voor de re-integratie van mensen, en met name werkenden van 50jaar en ouder, in de arbeidsmarkt;
S.overwegende dat in artikel156 VWEU staat dat de instelling en het beheer van socialezekerheidsstelsels onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen, en dat de Unie hier coördinerend maar niet harmoniserend optreedt;
T.overwegende dat door de energiecrisis en de inflatie het aantal mensen dat te maken krijgt met onzekerheid, armoede en sociale uitsluiting dreigt toe te nemen; overwegende dat het aanpakken van de werkloosheid het beste instrument is om armoede tegen te gaan;
1.herinnert eraan dat de Commissie, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld tijdens de Top van Porto beloofd hebben het aantal mensen dat in armoede leeft of met sociale uitsluiting te maken heeft tegen 2030 met ten minste 15miljoen te verminderen, waaronder ten minste 5miljoen kinderen; geeft aan dat de EU er niet in is geslaagd de doelstelling om het aantal armen tegen 2020 met 20miljoen te verminderen, te halen; benadrukt dat het percentage van de bevolking dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd het deel van de bevolking is met een equivalent besteedbaar inkomen van minder dan 60%[24] van het nationale mediaan equivalent besteedbare inkomen na sociale overdrachten; benadrukt dat de illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne een sterke stijging van de energieprijzen en inflatie tot gevolg heeft, waardoor de crisis in verband met de kosten van levensonderhoud waarschijnlijk nog zal verergeren en nog meer mensen met armoede en sociale uitsluiting zullen worden geconfronteerd, tenzij er snel actie wordt ondernomen; onderstreept dat armoede niet alleen een gebrek aan financiële middelen inhoudt, maar veeleer een multidimensionaal verschijnsel is dat bestaat uit zowel onvoldoende inkomsten als ontoereikende toegang tot essentiële goederen en diensten, en daarmee tot de elementaire voorwaarden voor een waardig leven en deelname aan de samenleving; stelt vast dat mensen die met armoede en sociale uitsluiting te maken hebben, vaak worden geconfronteerd met een vicieuze cirkel van veel onderling verbonden en elkaar wederzijds versterkende ontberingen, waardoor zij hun rechten niet kunnen genieten en hun armoede en sociale uitsluiting wordt bestendigd;
2.onderstreept dat de EU-doelstelling inzake armoedebestrijding de komende jaren waarschijnlijk niet zal worden gehaald, tenzij de lidstaten hun socialebeschermingsstelsels moderniseren en versterken op een manier die sociale inclusie bevordert en ondersteuning biedt aan mensen die kunnen werken door te voorzien in trajecten naar hoogwaardige banen; is bezorgd over de druk die de huidige crisis in verband met de kosten van levensonderhoud op kansarme personen en huishoudens legt, met name in de vorm van de stijgende inflatie en energieprijzen, en spoort de lidstaten aan meer gerichte steun te verlenen aan de meest behoeftigen;
3.benadrukt dat er meer inspanningen nodig zijn om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden; roept de lidstaten op om hun minimuminkomenssteun voor mensen die niet over voldoende middelen beschikken geleidelijk op te trekken tot een niveau dat ten minste gelijk is aan de nationale drempel waaronder het risico op armoede of sociale uitsluiting bestaat of de geldwaarde van noodzakelijke goederen en diensten conform de nationale definities, of tot andere vergelijkbare niveaus die in de nationale wetgeving en praktijk zijn vastgesteld, en om problemen in verband met de toereikendheid, dekking en benutting dringend aan te pakken; erkent de verschillen tussen de nationale beschermingsstelsels en wijst erop dat referentiebudgetten en andere indicatoren kunnen helpen om te bepalen welke financiële middelen nodig zijn om in een bepaald land een waardig leven te leiden;
4.stelt vast dat de bestaande mechanismen van zachte wetgeving, zoals de landspecifieke aanbevelingen en het in het kader van het Europees semester ontwikkelde sociale scorebord, hebben bijgedragen aan de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, maar merkt niettemin op dat deze ontoereikend zijn gebleken; herhaalt zijn oproep om het sociaal scorebord in het kader van het Europees semester te herzien en er indicatoren in op te nemen waarin de tendensen op het gebied van en de oorzaken van ongelijkheid volledig tot uiting komen[25]; roept de lidstaten op om de uitvoering van hun landspecifieke aanbevelingen te verbeteren, met name die welke betrekking hebben op de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, en dringt er bij de Commissie op aan nauwlettend toe te zien op de vooruitgang op dit gebied;
5.is ingenomen met de conclusies van de Conferentie over de toekomst van Europa; wijst op voorstel14, waarin wordt opgeroepen tot een gemeenschappelijk EU-kader voor regelingen voor een minimuminkomen om ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten; benadrukt dat de invoering van een dergelijk kader zou bijdragen aan de volledige uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten en het bijbehorende actieplan;
6.neemt kennis van de aanbeveling van de Raad van 30januari 2023 over een toereikend minimuminkomen met het oog op actieve inclusie en dringt er bij de lidstaten op aan deze aanbeveling snel goed te keuren en uit te voeren; is bezorgd over het feit dat de lidstaten volgens het oorspronkelijke voorstel van de Commissie slechts om de drie jaar verslag hadden moeten uitbrengen over hun vorderingen en dat de Commissie pas in 2032 een inventarisatie zou hebben gemaakt; benadrukt dat dit tijdschema niet in overeenstemming zou zijn geweest met de toezeggingen van de Top van Porto en het actieplan van de Europese pijler van sociale rechten; dringt erop aan dat de lidstaten om de twee jaar aan de Commissie verslag uitbrengen over hun vorderingen bij de uitvoering van de aanbeveling; verzoekt de Commissie de vorderingen bij de uitvoering van de aanbeveling in het kader van het Europees semester te monitoren en uiterlijk in 2027 de balans op te maken van de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn genomen, zoals bedoeld in paragraaf16, punt e), van de aanbeveling, teneinde het effect ervan op de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting, op de werkgelegenheid en op de deelname aan opleidingen te beoordelen en de bijdrage ervan aan de verwezenlijking van de streefcijfers voor 2030 te evalueren, met name de doelstelling om het aantal mensen in de EU dat in armoede leeft of met sociale uitsluiting wordt geconfronteerd met minstens 15miljoen te verminderen;
7.verzoekt de Commissie de lidstaten te ondersteunen bij de uitvoering van de aanbeveling van de Raad, onder meer door het voor de lidstaten mogelijk te maken hun beste praktijken uit te wisselen; wijst op het belang van financiering uit het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie van het Europees Sociaal Fonds Plus voor sociale bescherming en actieve inclusie om de ontwikkeling van toereikende socialebeschermingsstelsels en passend arbeidsmarktbeleid te ondersteunen; benadrukt dat minimuminkomenssteun, als instrument om armoede te voorkomen en te bestrijden, deel moet uitmaken van een bredere armoedebestrijdingsstrategie die stimulansen omvat om de re-integratie op de arbeidsmarkt van mensen die kunnen werken te bevorderen;
8.merkt op dat, als follow-up van het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad over een toereikend minimuminkomen met het oog op actieve inclusie, een EU-richtlijn inzake een toereikend minimuminkomen zou kunnen bijdragen tot de doelstelling om de armoede in alle lidstaten uiterlijk in 2030 met ten minste de helft terug te dringen en de integratie van mensen die niet op de arbeidsmarkt actief zijn te waarborgen, met inachtneming van de specifieke kenmerken van de nationale socialebeschermingsstelsels, het subsidiariteitsbeginsel en de bevoegdheden van de lidstaten; benadrukt dat een dergelijke richtlijn zou kunnen helpen om de toegankelijkheid, toereikendheid en doeltreffendheid van de regelingen voor een minimuminkomen te verbeteren, teneinde opwaartse sociale convergentie te bevorderen; herinnert eraan dat regelingen voor een minimuminkomen mensen die niet over voldoende middelen beschikken tegen armoede en sociale uitsluiting moeten beschermen;
9.roept de lidstaten op hun regelingen voor een minimuminkomen regelmatig te evalueren en indien nodig bij te werken, om ervoor te zorgen dat het niveau van de steun toereikend is, de nationale drempel waaronder het risico op armoede of sociale uitsluiting bestaat of de geldwaarde van noodzakelijke goederen en diensten weerspiegelt en de koopkracht van de begunstigden waarborgt, rekening houdend met de kosten van levensonderhoud; herinnert eraan dat regelingen voor een minimuminkomen door middel van transparante procedures op basis van een robuuste methode moeten worden vastgesteld en aangepast, met de betrokkenheid van relevante belanghebbenden; benadrukt dat een minimuminkomen niet louter als een uitgave voor sociaal welzijn moet worden gezien, maar juist als een investering in mensen en de economie, aangezien de begunstigden dit inkomen waarschijnlijk rechtstreeks zullen besteden aan hun dagelijkse behoeften;
10.benadrukt dat de samenstelling van een huishouden een van de belangrijkste aspecten is waar veel lidstaten rekening mee houden om het niveau van de steun vast te stellen; benadrukt dat het toepassen van een middelentoets op basis van het huishouden, waarbij er vanuit wordt gegaan dat de leden van het huishouden hun middelen gelijkelijk verdelen, een cyclus van afhankelijkheid kan creëren; benadrukt dat minimuminkomenssteun moet worden toegekend na een individuele middelentoets, om de bescherming en financiële onafhankelijkheid te waarborgen van elke persoon die niet over voldoende middelen beschikt en aan de criteria om in aanmerking te komen voor de steun voldoet; verzoekt de lidstaten oplossingen in te voeren om het voor individuele leden van een huishouden gemakkelijker te maken inkomenssteun te ontvangen; stelt vast dat een benadering op basis van het huishouden vaak erg negatieve gevolgen heeft voor de financiële onafhankelijkheid van de vrouw, hetgeen kan leiden tot gendergerelateerd economisch geweld en onder meer de mogelijkheden voor vrouwen kan beperken om aan gendergerelateerd geweld en misbruik te ontsnappen; is bezorgd over het feit dat leeftijdsdrempels, waarbij iemand minstens 18jaar oud moet zijn om voor steun in aanmerking te komen, de toegang van jongvolwassenen tot steun kunnen beperken en kunnen verhinderen dat zij onafhankelijk worden;
11.is van mening dat de toegang tot een minimuminkomen doeltreffend, gelijk en universeel moet zijn voor mensen die niet over voldoende middelen beschikken en die voldoen aan de door de lidstaten vastgestelde criteria om voor steun in aanmerking te komen, zodat zij een waardig leven kunnen leiden; herinnert eraan dat het minimuminkomen deel moet uitmaken van bredere inkomenssteunregelingen die worden aangevuld of gecombineerd met voordelen in natura, zoals toegang tot essentiële goederen en diensten en goederen en diensten die de zelfredzaamheid van mensen bevorderen, met name die welke verband houden met voeding, kinderopvang, onderwijs en opleiding, gezondheid, huisvesting, langdurige zorg, vervoer, energie, digitale communicatie en deelname aan sport- of sociaal-culturele activiteiten, teneinde de sociale inclusie van de begunstigden te waarborgen; onderstreept dat bij de inkomenssteun rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van het individu en met intersectionele ongelijkheid, zoals met betrekking tot alleenstaande ouders, personen met een handicap en kinderen ten laste; benadrukt dat steun om uitgaven in verband met handicaps te dekken en actieve werkgelegenheidssteun complementair zijn met een minimuminkomen en dat het ene het andere niet mag vervangen;
12.is bezorgd dat criteria op grond waarvan een permanent adres, een bankrekening of buitensporige perioden van legaal verblijf nodig zijn om in aanmerking te komen voor steun de toegang tot regelingen voor een minimuminkomen kunnen beperken en ertoe kunnen leiden dat kansarme groepen, waaronder buitenlanders, Roma en daklozen, in de armoede terechtkomen; roept de lidstaten op om ervoor te zorgen dat hun regelingen voor een minimuminkomen volledige en doeltreffende dekking bieden aan mensen die niet over voldoende middelen beschikken en aan de criteria voldoen, en om belemmeringen weg te nemen, met name voor kansarme groepen;
13.vindt het zorgwekkend dat er weinig gebruik wordt gemaakt van minimuminkomenssteun in de lidstaten; roept de lidstaten op om mensen beter bewust te maken van de regelingen voor een minimuminkomen, de criteria om voor steun in aanmerking te komen en de daarmee samenhangende rechten en plichten, en om stigmatisering te bestrijden; verzoekt de lidstaten een eenvoudigere en begrijpelijkere aanvraagprocedure voor de toegang tot regelingen voor een minimuminkomen in te voeren, onnodige administratieve belemmeringen weg te nemen en online en offline oplossingen aan te bieden, zoals een centraal contactpunt, persoonlijke begeleiding van aangewezen dossierbeheerders, fysieke en digitale afspraken met aanbieders van openbare diensten, éénloketsystemen en technische ondersteuning voor aanvragers en begunstigden; beklemtoont dat aanbieders van sociale diensten en overheden, in samenwerking met relevante belanghebbenden, het probleem van onderbenutting op doeltreffende wijze kunnen aanpakken door proactief in kaart te brengen wie de potentiële begunstigden zijn, hen ervan in kennis te stellen dat zij in aanmerking komen voor een minimuminkomen en hen dan actief te ondersteunen bij het indienen van een aanvraag en de rest van de procedure, om ervoor te zorgen dat de toekenning van de uitkeringen soepel verloopt;
14.benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de digitale kloof bij het verstrekken van informatie over wie in aanmerking komt voor een minimuminkomen en bij het ontwerpen en uitvoeren van de aanvraagprocedures, alsook tijdens de toekenning en de looptijd van de uitkeringen; wijst op de toegevoegde waarde van bijstand die via online-instrumenten wordt aangeboden, maar benadrukt dat digitale instrumenten alleen niets zullen doen aan structurele obstakels zoals een gebrek aan toegang tot IT-apparatuur, het ontbreken van een internetverbinding of een gebrek aan digitale vaardigheden; maakt zich zorgen over mogelijke problemen die de digitale kloof met zich meebrengt, met name voor ouderen, daklozen, mensen die in afgelegen gebieden wonen en Roma; herinnert eraan dat fysieke afspraken met aanbieders van openbare diensten van vitaal belang blijven om een goede dienstverlening voor iedereen die niet over voldoende middelen beschikt te waarborgen;
15.merkt op dat mantelzorg kan leiden tot inkomensverlies, een grotere loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen, armoede op oudere leeftijd en de feminisering van armoede; is van oordeel dat onbetaalde zorgtaken moeten worden gewaardeerd, de vaardigheden van mantelzorgers moeten worden erkend en een gelijke verdeling van zorgtaken moet worden aangemoedigd, zoals benadrukt in de zorgstrategie; moedigt de lidstaten ten zeerste aan hun socialebeschermingsstelsels en openbare diensten te verbeteren, met name voor kinderopvang en langdurige zorg, zodat mensen die onbetaald huishoudelijk werk verrichten – meestal vrouwen – niet worden geconfronteerd met armoede en sociale uitsluiting en derhalve niet gedwongen worden een beroep te doen op sociale bescherming, met inbegrip van een minimuminkomen;
16.is echter van mening dat regelingen voor een minimuminkomen niet in de plaats mogen komen van passende openbare zorgstelsels, en evenmin een belemmering mogen vormen voor vrouwen om opnieuw tot de arbeidsmarkt toe te treden en een billijke beloning voor hun werk te ontvangen; wijst erop dat regelingen voor een minimuminkomen, indien zij niet naar behoren zijn ontworpen, genderstereotypen kunnen versterken en de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt kunnen belemmeren;
17.is van mening dat regelingen voor een minimuminkomen alleen niet voldoende zijn om mensen uit de armoede te halen; acht het van essentieel belang dat inkomenssteun en minimuminkomen niet bijdragen aan sociale afhankelijkheid en vindt dat zij moeten worden gecombineerd met stimulansen en ondersteunende, faciliterende en actieve arbeidsmarktmaatregelen om mensen die kunnen werken (opnieuw) te integreren, teneinde de vicieuze cirkel van armoede en afhankelijkheid van publieke steun voor personen en hun gezin te doorbreken; verzoekt de lidstaten regelingen voor een minimuminkomen onderdeel te maken van een proactieve inclusiestrategie waarin de deelname van mensen aan de maatschappij en de arbeidsmarkt en hun welzijn centraal staan; wijst op de noodzaak van zowel algemeen beleid als gerichte maatregelen die mensen die kunnen werken in staat stellen een stabiele, hoogwaardige en veilige baan te vinden, die daadwerkelijke, gelijke en universele toegang bieden tot sociale en openbare diensten voor iedereen, met name op het gebied van onderwijs, gezondheid en huisvesting. en die de leer- en arbeidskansen omvatten die actoren van de sociale economie, zoals sociale ondernemingen ter bevordering van arbeidsintegratie, te bieden hebben;
18.verzoekt de lidstaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat begunstigden gedwongen worden een baan van slechte kwaliteit te aanvaarden; is van mening dat armoede onder werkenden dringend moet worden aangepakt door middel van een fatsoenlijke loon, teneinde ervoor te zorgen dat werken loont en te voorkomen dat mensen een beroep moeten doen op regelingen voor een minimuminkomen; erkent echter dat het ontvangen van een loon niet automatisch mag betekenen dat iemand niet meer in aanmerking komt voor regelingen voor een minimuminkomen, als het loon niet voldoende is om een waardig leven te leiden, en dat bij de toegang tot een minimuminkomen rekening moet worden gehouden met specifieke situaties;
19.benadrukt dat duurzame, hoogwaardige werkgelegenheid van cruciaal belang is voor het terugdringen van armoede; wijst er in dit kader op hoe belangrijk het is groei, investeringen en het scheppen van hoogwaardige banen te stimuleren; verzoekt de lidstaten beleidsmaatregelen uit te voeren om mensen die kunnen werken (opnieuw) te laten intreden op de arbeidsmarkt, onder meer door ervoor te zorgen dat er voldoende stimulansen worden geboden, zoals onderwijs, opleiding en om- en bijscholingsmogelijkheden van hoge kwaliteit, door formele werkgelegenheid te stimuleren en zwartwerk te bestrijden en door werkgevers te betrekken om het behoud en de bevordering van banen te verbeteren; verzoekt de lidstaten deze maatregelen vergezeld te doen gaan van ondersteunende diensten zoals counseling, persoonlijke coaching of hulp bij het zoeken naar werk, met inbegrip van speciale programma’s voor mensen die geen onderwijs of opleiding volgen en geen werk hebben, langdurig werklozen en laaggeschoolde werknemers, alsook voor de ontwikkeling van toekomstgerichte vaardigheden met het oog op de groene en de digitale transitie; verzoekt de lidstaten de combinatie van minimuminkomenssteun met inkomsten uit werk te overwegen als progressieve uitfaseringsmaatregel om begunstigden te ondersteunen terwijl zij zich (opnieuw) op de arbeidsmarkt begeven, zodat zij niet in de armoede terechtkomen wanneer zij werken; vindt het zorgwekkend dat sommige bedrijven alleen begunstigden van een minimuminkomen in dienst nemen zolang er overheidssteun beschikbaar is;
20.benadrukt dat een inclusieve samenleving moet worden aangemoedigd door sociale uitsluiting en discriminatie te bestrijden en sociale rechtvaardigheid, hoogwaardige werkgelegenheid en betere leef- en arbeidsomstandigheden te bevorderen door middel van sociale dialoog, betaalbare en universeel toegankelijke sociale diensten zoals gezondheidszorg en onderwijs, en sterke socialebeschermingsstelsels; roept de Commissie en de lidstaten op om meer inspanningen te leveren om opwaartse sociale en economische convergentie te verwezenlijken, de toenemende ongelijkheid binnen en tussen de lidstaten tegen te gaan, en meer solidariteit tot stand te brengen; benadrukt dat adequate minimuminkomenssteun, werkloosheidsuitkeringen, minimumlonen en pensioenen kunnen bijdragen aan deze doelstellingen;
21.verzoekt de Commissie en de lidstaten om de sociale partners en relevante belanghebbenden, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld, mensen die in armoede leven of met sociale uitsluiting worden geconfronteerd en/of hun vertegenwoordigers, te betrekken bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de aanbeveling van de Raad van 30januari 2023 en van de nationale regelingen voor een minimuminkomen, teneinde de dekking, benutting, toegankelijkheid en toereikendheid van de socialebeschermingsstelsels te verbeteren en waar nodig uit te breiden; dringt in dit verband aan op adequate opleiding voor en een groter aantal maatschappelijk werkers en andere aanbieders van sociale diensten in de lidstaten, zodat zij in optimale omstandigheden kunnen werken en steun en persoonlijke bijstand kunnen verlenen aan mensen die niet over voldoende middelen beschikken;
22.onderstreept dat er sterke en doeltreffende monitoring- en evaluatiesystemen voor de regelingen voor een minimuminkomen in de lidstaten moeten worden ontwikkeld, die gebaseerd zijn op precieze kwantitatieve doelstellingen en gegevens en kwalitatieve informatie, waarbij relevante belanghebbenden moeten worden betrokken, zoals begunstigden, mensen die zelf met armoede of sociale uitsluiting worden geconfronteerd of daarmee worden bedreigd en organisaties van het maatschappelijk middenveld, teneinde in de praktijk daadwerkelijk een verschil te maken; wijst op het belang van alomvattende nationale monitoring- en rapportagesystemen op het gebied van regelingen voor een minimuminkomen, waarbij rekening wordt gehouden met andere socialebeschermingsmechanismen en sociale beleidsmaatregelen in de respectieve lidstaten; benadrukt voorts dat moet worden gezorgd voor voldoende coördinatie en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten, met name die welke belast zijn met sociale bescherming en openbare diensten voor arbeidsvoorziening;
23.benadrukt dat begunstigden van minimuminkomenssteun die niet kunnen werken, geen werk vinden of geen deel uitmaken van de beroepsbevolking de kans moeten krijgen deel te nemen en bij te dragen aan de samenleving op een niet-economische manier, zoals via onderwijs, opleiding en vrijwilligerswerk, burgerparticipatie en maatschappelijk engagement op vrijwillige basis;
24.verzoekt de lidstaten om, met het oog op duurzame, fatsoenlijke en hoogwaardige werkgelegenheid, snel uitvoering te geven aan de Richtlijn (EU) 2022/2041 van het Europees Parlement en de Raad van 19oktober 2022 betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie[26], onder meer door de rol van collectieve onderhandelingen en sociale dialoog te versterken, in nauwe samenwerking met de sociale partners, en passende maatregelen te nemen om een rechtvaardig en billijk loon voor iedereen te waarborgen, met bijzondere aandacht voor vrouwen, teneinde de loonkloof tussen mannen en vrouwen te dichten;
25.verzoekt de Commissie om via de relevante EU-programma’s steun te verlenen aan en toezicht te houden op de uitvoering door de lidstaten van actief arbeidsmarktbeleid, ook in het kader van de nationale herstel- en veerkrachtplannen, om de (re-)integratie op de arbeidsmarkt te waarborgen en te vergemakkelijken;
26.wijst op het belang van doeltreffende arbitragesystemen op alle niveaus en verzoekt de lidstaten de toegang tot de rechter te waarborgen en te vergemakkelijken voor personen die een minimuminkomen aanvragen of krijgen, zodat het recht van beroep wordt gewaarborgd en gemakkelijk toegankelijk is voor iedereen;
27.verzoekt de Commissie maatregelen te nemen die erop gericht zijn goede praktijken uit te wisselen tussen de lidstaten, met name wat betreft Roma, mensen die in armoede leven, andere kansarme groepen en vrouwen;
28.verzoekt de Commissie de lidstaten meer flexibele middelen ter beschikking te stellen om de werkloosheid onder jongeren in de EU, kansarme groepen zoals Roma, personen met een handicap en andere uitgesloten gemeenschappen terug te dringen;
29.benadrukt dat er met name in achterstandsgebieden kansen moeten worden gecreëerd door middel van starterscentra, stageprogramma’s, workshops en andere programma’s voor lokale werkgelegenheid om de integratie van deelnemers en doelgroepen op de arbeidsmarkt te bevorderen;
30.verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] PB L 245 van 26.8.1992, blz. 46.
- [2] PB C41 van 3.2.2023, blz.1.
- [3] PBC70E van 8.3.2012, blz. 8.
- [4] PB C346 van 27.9.2018, blz.156.
- [5] https://ec.europa.eu/eurostat/web/products-eurostat-news/-/edn-20211015-1
- [6] https://www.worldbank.org/en/news/feature/2020/10/07/global-action-urgently-needed-to-halt-historic-threats-to-poverty-reduction
- [7] https://www.caritas.eu/minimum-income-schemes-to-ensure-dignity-for-all
- [8] https://eurocarers.org/wp-content/uploads/2018/09/Eurocarers-Needs_final.pdf
- [9] https://ec.europa.eu/social/main.jsp?langId=nl&catId=1092
- [10] https://ec.europa.eu/social/main.jsp?langId=nl&catId=1092
- [11] https://www.eapn.eu/wp-content/uploads/2016/03/2016-ESPN-report-minimum-income.pdf, blz.22.
- [12] https://foodinstitute.com/focus/analysis-how-heatflation-is-heating-up-food-prices/
- [13] https://ipes-food.org/_img/upload/files/AnotherPerfectStorm.pdf
- [14] https://www.eurofound.europa.eu/publications/article/2022/first-responses-to-cushion-the-impact-of-inflation-on-citizens
- [15] https://energy.ec.europa.eu/topics/markets-and-consumers/energy-consumer-rights/energy-poverty-eu_en en https://ec.europa.eu/eurostat/web/products-eurostat-news/-/ddn-20211105-1
- [16] https://rm.coe.int/168006b642, blz.2.
- [17] Voorstel van de Commissie van 28september 2022 voor een aanbeveling van de Raad over een toereikend minimuminkomen met het oog op actieve inclusie () en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie van dezelfde datum (SWD(2022)313).
- [18] https://ec.europa.eu/social/main.jsp?langId=nl&catId=89&furtherNews=yes&newsId=10417#navItem-relatedDocuments, blz. 4.
- [19] PB L 307 van 18.11.2008, blz. 11.
- [20] https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Disability_statistics_-_poverty_and_income_inequalities
- [21] https://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/tespn100/default/bar?lang=en
- [22] https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Gender_pay_gap_statistics
- [23] https://ec.europa.eu/eurostat/web/products-eurostat-news/-/ddn-20210203-1
- [24] https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Glossary:At-risk-of-poverty_rate#:~:text=The%20at%2Drisk%2Dof%2D,disposable%20income%20after%20social%20transfers
- [25] Resolutie van het Europees Parlement van 20oktober 2021 over het werkgelegenheids- en sociaal beleid van de eurozone 2021, PBC184 van 5.5.2022, blz.33.
- [26] PB L 275 van 25.10.2022, blz.33.