De Raad van de Europese Unie
DeRaad is de instelling die samen met het Parlement door middel van verordeningen en richtlijnen EU-wetgeving vaststelt en besluiten en niet-bindende aanbevelingen opstelt. Op zijn bevoegdheidsgebieden neemt de Raad beslissingen met eenvoudige meerderheid, gekwalificeerde meerderheid of eenparigheid van stemmen, afhankelijk van de rechtsgrond van het goed te keuren besluit.
Rechtsgrond
Binnen het unieke institutionele kader van de Europese Unie oefent de Raad de bevoegdheden uit die zijn vastgelegd in artikel16 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen237t/m243 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Rol
A. Wetgeving
Op basis van voorstellen van de Commissie stelt deRaad EU-wetgeving vast in de vorm van verordeningen en richtlijnen, hetzij gezamenlijk met het Europees Parlement in overeenstemming met de procedure van artikel 294 van het VWEU (gewone wetgevingsprocedure), hetzij alleen, naraadpleging van het Europees Parlement (1.2.3). De Raad stelt daarnaast individuele besluiten en niet-bindende aanbevelingen vast (artikel288 VWEU), en neemt resoluties aan. De Raad en het Parlement stellen de algemene regels vast voor de uitoefening van de uitvoerende bevoegdheden die zijn toegewezen aan de Commissie of zijn voorbehouden aan deRaad zelf ().
B. Begroting
De Raad vormt een van de twee takken van de begrotingsautoriteit, het Parlement is de tweede tak. Samen stellen zij de begroting van de Europese Unie vast (1.2.5). Bovendien stelt de Raad volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, met eenparigheid van stemmen, besluiten vast houdende de bepalingen die van toepassing zijn op het stelsel van eigen middelen van de Unie en op het meerjarig financieel kader (artikelen311 en312 VWEU). In dit laatste geval moet het Parlement zijn goedkeuring geven met een meerderheid van zijn leden. Het meest recente meerjarig financieel kader (2021-2027) werd in november2020 goedgekeurd door het Parlement. DeRaad deelt afdelingII van de begroting van de Europese Unie (artikel46, puntb), van het ) met de Europese Raad, hoewel het hier om twee afzonderlijke instellingen gaat.
C. Overige bevoegdheden
1. Internationale overeenkomsten
De Raad sluit de internationale overeenkomsten van de Europese Unie waarvoor de Commissie de onderhandelingen voert en waarvoor in de meeste gevallen goedkeuring van het Parlement vereist is ().
2. Benoemingen
De Raad benoemt (sinds het Verdrag van Nice) met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de leden van de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Europees Comité van de Regio’s.
3. Economisch beleid
De Raad coördineert het economische beleid van de lidstaten (artikel121 VWEU) en neemt, onverminderd de bevoegdheden van de Europese Centrale Bank, politieke besluiten op monetair gebied.
Voor de leden van de Eurogroep gelden specifieke regels: in artikel 137 VWEU is bepaald dat “[d]e nadere regels voor vergaderingen van de ministers van de lidstaten die de euro als munt hebben, worden vastgesteld in het protocol betreffende de Eurogroep”. In artikel 1 van Protocol (nr. 14) bij het VWEU staat: “De ministers van de lidstaten die de euro als munt hebben vergaderen in informeel verband. De vergaderingen worden, voor zover nodig, gehouden om van gedachten te wisselen over aangelegenheden die verband houden met de specifieke bevoegdheden van de ministers inzake de ene munt. De Commissie neemt deel aan de vergaderingen. De Europese Centrale Bank wordt uitgenodigd deel te nemen aan deze vergaderingen, die worden voorbereid door de vertegenwoordigers van de ministers van Financiën van de lidstaten die de euro als munt hebben en van de Commissie”. In artikel 2 van het protocol staat het volgende: “De ministers van de lidstaten die de euro als munt hebben, kiezen met een meerderheid van stemmen van die lidstaten een voorzitter voor de duur van tweeënhalf jaar”. De ministers van Financiën van de landen van de Eurogroep vergaderen doorgaans de dag voor de bijeenkomst van de Raad Economische en Financiële Zaken.
In het kader van het Europees Semester oefent de Raad tevens een aantal functies uit met betrekking tot economisch bestuur. Aan het begin van de cyclus, in het najaar, behandelt de Raad de specifieke aanbevelingen voor de eurozone op basis van de jaarlijkse groeianalyse, en vervolgens stelt hij in juni en juli de landenspecifieke aanbevelingen vast nadat die door de Europese Raad zijn goedgekeurd.
Artikel136 VWEU is gewijzigd bij Besluit2011/199/EU van de Europese Raad dat van kracht is geworden op 1mei2013, nadat het door alle lidstaten was geratificeerd. Het vormt de rechtsgrond voor stabiliteitsmechanismen zoals het Europees stabiliteitsmechanisme (2.6.8).
4. Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (5.1.1) en (5.1.2)
Het Verdrag van Lissabon kent rechtspersoonlijkheid toe aan de Europese Unie, die in de plaats is gekomen van de Europese Gemeenschap. Met dit nieuwe verdrag is tevens de driepijlerstructuur afgeschaft. Justitie en binnenlandse zaken vormen voortaan een volledig geïntegreerd beleidsterrein van de Unie waarop in de meeste gevallen de gewone wetgevingsprocedure van toepassing is. Wat het buitenlands en het veiligheidsbeleid betreft, volgt deRaad echter specifieke regels bij het vaststellen van gemeenschappelijke standpunten en gezamenlijk optreden of bij het sluiten van overeenkomsten.
De vroegere formule van de trojka is vervangen door een nieuw systeem: onder het permanente voorzitterschap van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid werkt de Raad Buitenlandse Zaken voortaan nauw samen met de Commissie. Hij wordt daarin bijgestaan door het secretariaat-generaal van de Raad en door de nieuwe Europese Dienst voor extern optreden.
Organisatie
A. Samenstelling
1. Leden
De Raad bestaat uit een vertegenwoordiger van iedere lidstaat op ministerieel niveau “diegemachtigd is om de regering van de lidstaat die hij vertegenwoordigt, te binden” (artikel16, lid2, VEU).
2. Voorzitterschap
Met uitzondering van de Raad Buitenlandse Zaken wordt de Raad voorgezeten door de vertegenwoordiger van de lidstaat die het voorzitterschap van de Europese Unie bekleedt: dit voorzitterschap rouleert elke zesmaanden in een door de Raad met eenparigheid van stemmen bepaalde volgorde (artikel16, lid9, VEU). Vooraf bepaalde groepen van drie lidstaten nemen het voorzitterschap van Raadsformaties andere dan die van buitenlandse zaken op zich, en dit voor een periode van 18maanden, waarbij ieder lid van de groep bij toerbeurt zesmaanden voorzitter is.
De komende vijfjaar wordt het voorzitterschap in deze volgorde waargenomen: Zweden en Spanje in2023, België en Hongarije in2024, Polen en Denemarken in2025, Cyprus en Ierland in2026 en Litouwen en Griekenland in2027. De Europese Raad kan de volgorde van de voorzitterschappen wijzigen (artikel236, puntb), VWEU).
3. Voorbereidende instanties
Het Comité van permanente vertegenwoordigers van de lidstaten (Coreper) is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad en voor de uitvoering van de door de Raad verstrekte opdrachten (artikel240 VWEU). Dit comité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat die het roulerende voorzitterschap van de Raad Algemene Zaken bekleedt. Het Politiek en Veiligheidscomité, dat de internationale situatie op het gebied van het buitenlands beleid en het gemeenschappelijk veiligheidsbeleid volgt, wordt echter voorgezeten door een vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.
Het Coreper vergadert wekelijks om de werkzaamheden van de Raad voor te bereiden en de activiteiten die voortvloeien uit de medebeslissingsprocedure met het Parlement te coördineren. Het comité is onderverdeeld in twee groepen: CoreperI, dat bestaat uit plaatsvervangende permanente vertegenwoordigers die de werkzaamheden op de meer technische gebieden voorbereiden, waaronder landbouw, werkgelegenheid, onderwijs en milieu; en CoreperII, dat zich bezighoudt met zaken die veeleer verband houden met de “hoge politiek”, met name buitenlandse zaken, economische en monetaire zaken, en justitie en binnenlandse zaken. HetCoreper wordt in zijn voorbereidende werkzaamheden bijgestaan door tien comités en ongeveer honderd gespecialiseerde werkgroepen.
B. Werking
Afhankelijk van het onderwerp neemt de Raad besluiten met eenvoudige meerderheid, gekwalificeerde meerderheid of eenparigheid van stemmen (1.2.3 en 1.2.4). Wanneer de Raad optreedt als wetgever, beraadslaagt hij in openbare zitting (artikel16, lid8, VEU). De secretaris-generaal van de Raad wordt overeenkomstig artikel240 VWEU benoemd door de Raad. Devergaderingen van de Raad vinden plaats in Brussel en daarnaast ook in Luxemburg (zittingen van april, juni en oktober). Momenteel zijn er tienRaadsformaties, waarvan er drie op regelmatige basis bijeenkomen (Algemene Zaken, Externe Betrekkingen, Economische en Monetaire Zaken (Ecofin)).
1. Gewone meerderheid
Gewone meerderheid betekent dat een besluit wordt geacht te zijn aangenomen als er in een stemprocedure meer voorstemmen zijn dan tegenstemmen. Ieder lid van de Raad beschikt over één stem. Voor een gewone meerderheid moeten ten minste 14leden van de Raad vóór stemmen. Voor zover het Verdrag niet anders bepaalt, geldt de gewone meerderheid van stemmen (artikel238, lid1, VWEU). Dit is dus de standaardprocedure voor de besluitvorming. In de praktijk is deze procedure echter op weinig besluiten van toepassing: het reglement van orde van de Raad, de organisatie van het secretariaat-generaal van de Raad en de statuten van comités waarin het Verdrag voorziet.
2. Gekwalificeerde meerderheid
a. Mechanisme
De regels inzake gekwalificeerde meerderheid in de Raad zijn neergelegd in het Verdrag van Lissabon, in artikel16, lid4, eerstealinea, VEU. Krachtens dit artikel is een meerderheid vereist van ten minste 55% van de leden van de Raad die ten minste 65% van de EU-bevolking vertegenwoordigen. In de praktijk komt dit neer op ten minste 15 van de 27 lidstaten. Wanneer een voorstel niet afkomstig is van de Commissie of de hoge vertegenwoordiger, geldt de regel van de zogenaamde versterkte gekwalificeerde meerderheid, waarbij een meerderheid is vereist van 72% van de leden van de Raad (ten minste 20 van de 27 lidstaten), die eveneens ten minste 65% van de EU-bevolking vertegenwoordigen.
b. Toepassingsgebied
Met het Verdrag van Lissabon is het toepassingsgebied van het besluitvormingsproces met gekwalificeerde meerderheid verder uitgebreid. Voor 68rechtsgrondslagen wordt de stemming met gekwalificeerde meerderheid hetzij ingevoerd, hetzij uitgebreid, in de meeste gevallen tegelijkertijd met de invoering van de gewone wetgevingsprocedure (onder meer op tal van beleidsgebieden die vroeger onder de derdepijler vielen). De gekwalificeerde meerderheid geldt tevens voor de benoeming van de voorzitter en leden van de Commissie, alsook voor de benoeming van de leden van de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Europees Comité van de Regio’s (1.2.3 en 1.2.4).
3. Eenparigheid van stemmen
Het Verdrag vereist eenparigheid van stemmen voor slechts een klein aantal gebieden zoals belastingen en sociaal beleid. Dit is behouden in het Verdrag van Lissabon. Artikel48, lid7, VEU voorziet in een algemene overbruggingsclausule die van toepassing is op alle EU-beleidsterreinen en die onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid biedt om af te wijken van de wetgevingsprocedures die oorspronkelijk in de Verdragen zijn vastgesteld. Dit maakt het voor de Raad mogelijk om op bepaalde gebieden besluiten te nemen met gekwalificeerde meerderheid in plaats van met eenparigheid van stemmen. Overbruggingsclausules maken het mogelijk over te stappen van de bijzondere wetgevingsprocedure op de gewone wetgevingsprocedure en van eenparigheid van stemmen naar een gekwalificeerde meerderheid. Een overbruggingsclausule kan echter alleen worden geactiveerd als hiertoe met eenparigheid van stemmen door de Raad of de Europese Raad een besluit wordt aangenomen. Alle lidstaten moeten het dus eens zijn voordat een dergelijke clausule kan worden geactiveerd.
In zijn kondigde voorzitter Juncker een uitgebreide evaluatie van de overbruggingsclausules aan. Als gevolg daarvan heeft de Commissie tot op heden vier mededelingen gepubliceerd: over het (september 2018), (januari 2019), (april 2019) en (2019).
In het algemeen tracht de Raad unanimiteit te bereiken, ook wanneer dat niet vereist is. Deze voorkeur gaat terug op het “compromis van Luxemburg” van1966, waarmee een einde werd gemaakt aan een geschil tussen Frankrijk en de overige lidstaten, waarbij Frankrijk de overgang van besluitvorming met eenparigheid van stemmen naar besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid voor een aantal domeinen weigerde goed te keuren. De tekst van het compromis luidt: “Wanneer in het geval van besluiten die met meerderheid van stemmen kunnen worden genomen op voorstel van de Commissie, zeer gewichtige belangen van één of meer partners op het spel staan, zullen de leden van de Raad trachten binnen een redelijke termijn tot oplossingen te komen die door alle leden van de Raad kunnen worden aanvaard onder eerbiediging van hun wederzijdse belangen en van die der Gemeenschap”.
In1994 werd een soortgelijke oplossing gevonden. Het “compromisvanIoannina” beschermt de lidstaten die op het punt staan een blokkerende minderheid te vormen: wanneer deze lidstaten hun voornemen kenbaar maken dat zij zich zullen verzetten tegen de aanneming van een besluit door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, doet de Raad alles wat in zijn vermogen ligt om binnen een redelijke termijn een voor een grote meerderheid van lidstaten bevredigende oplossing te vinden.
Overeenkomstig artikel48 VEU is voor elke herziening van de oprichtingsverdragen eenparigheid van stemmen vereist, hetgeen als een belangrijke hinderpaal voor de hervorming van de Unie van 27lidstaten wordt beschouwd. Om het unanimiteitsvereiste te ondervangen, hebben de lidstaten internationale overeenkomsten gesloten buiten de rechtsorde van de EU. Dit gebeurde voor het eerst als gevolg van de eurocrisis, met de goedkeuring van het en het in 2012, en de in 2014. Overeenkomstig artikel14, lid3, van het begrotingspact is het vanaf de datum van inwerkingtreding ervan alleen van toepassing op de staten die het pact hebben geratificeerd. Omdat slechts twaalf landen van de eurozone het pact moeten ratificeren, volstaat de goedkeuring door een minderheid van de lidstaten voor de inwerkingtreding ervan.
In de context van de Conferentie over de toekomst van Europa en de COVID-19-pandemie heeft het Parlement in zijn voorgesteld om “de bevoegdheden van de Unie te verruimen zodat zij in het geval van toekomstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen onverwijld kan optreden” en ertoe opgeroepen “de algemene overbruggingsclausule te activeren om het besluitvormingsproces te vergemakkelijken wat betreft alle zaken die kunnen bijdragen tot het oplossen van de uitdagingen van de huidige gezondheidscrisis”. In zijn heeft het Parlement bij de Raad voorstellen voor verdragswijzigingen ingediend volgens de gewone herzieningsprocedure van artikel48 VEU. De voorgestelde wijzigingen maken het mogelijk besluiten in de Raad met gekwalificeerde meerderheid te nemen in plaats van unanimiteit op bepaalde gebieden, zoals de vaststelling van sancties en in noodgevallen.
In haar op 9 mei 2022 heeft Commissievoorzitter Ursula von der Leyen bevestigd dat de Commissie bereid is uitvoering te geven aan de aangenomen voorstellen van de burgers om de impasse bij de besluitvorming met eenparigheid van stemmen te doorbreken. Volgens de Commissie “is het nu aan ons om daartoe de meest directe weg te kiezen, hetzij door ten volle gebruik te maken van wat binnen de Verdragen mogelijk is, hetzij door de Verdragen zo nodig te wijzigen”. Op 11juli 2023 nam het Parlement een resolutie over de tenuitvoerlegging van overbruggingsclausules in de EU-Verdragen aan, waarin wordt voorgesteld overbruggingsclausules in werking te stellen op een aantal prioritaire beleidsterreinen, met name het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het energiebeleid en belastingkwesties met een milieudimensie.
In december 2023 de voorzitter van de Commissie de toezegging van haar kabinet om de Verdragen te hervormen. In een van 20 maart 2024 heeft de Commissie dit standpunt echter versoepeld door te verklaren dat de governance van de EU “snel [kan] worden verbeterd door het potentieel van de huidige Verdragen ten volle te benutten”, waarbij zij verwees naar de belemmeringen voor verdragswijzigingen die voortvloeien uit het vereiste van eenparigheid van stemmen.
Eeva Pavy / Alexandru-George Moș