Ϸվ

Sociaal en werkgelegenheidsbeleid: algemene beginselen

Het Europees integratieproces heeft door de jaren heen aanzienlijke maatschappelijke veranderingen met zich meegebracht. Een belangrijke mijlpaal werd bereikt in 2017 toen het Parlement, de Raad en de Commissie de Europese pijler van sociale rechten afkondigden en nogmaals bevestigden ernaar te streven in de hele EU betere levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden tot stand te brengen. Het bijbehorende actieplan van 2021 omvatte concrete initiatieven om dit streven werkelijkheid te maken.

Rechtsgrond

Artikel3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen9, 10, 19, 45 tot en met48, en 145 tot en met161 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Doelstellingen

In artikel3 VEU is bepaald dat de Unie moet streven naar volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang. De gemeenschappelijke doelstellingen van de EU en haar lidstaten op sociaal en werkgelegenheidsgebied, zoals beschreven in artikel151VWEU, zijn bevordering van de werkgelegenheid, verbetering van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden, sociale bescherming, de sociale dialoog, de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen om een duurzaam hoog werkgelegenheidsniveau mogelijk te maken, en de bestrijding van uitsluiting.

Resultaten

A. Van het Verdrag van Rome naar het Verdrag van Maastricht

Om werknemers en hun gezinnen in staat te stellen optimaal gebruik te maken van het recht op vrij verkeer en het recht om overal binnen de interne markt naar werk te zoeken, werden bij het Verdrag van Rome van 1957 de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten gecoördineerd. In dit Verdrag werd het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers verankerd, dat naar het oordeel van het Hof van Justitie van de Europese Unie rechtstreeks toepasselijk is. Ook werd voorzien in de oprichting van het Europees Sociaal Fonds (ESF) (2.3.2).

Met de Europese Aktevan 1986 werden nieuwe beleidsterreinen geïntroduceerd waarvoor een gekwalificeerde meerderheid van stemmen geldt, waaronder gezondheid en veiligheid op het werk, de sociale dialoog tussen werkgeversorganisaties en vakbonden, en economische en sociale cohesie.

Er ontstond steeds meer eensgezindheid over de noodzaak om meer oog te hebben voor de sociale factoren die samenhangen met de voltooiing van de interne markt. Na langdurige debatten namen de staatshoofden en regeringsleiders van elf lidstaten (alle lidstaten met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk) tijdens de top in Straatsburg in december 1989 het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden (het Sociaal Handvest) aan.

B. Van het Verdrag van Amsterdam naar het Verdrag van Lissabon

Aan de lastige situatie dat er — ten gevolge van de “opt-out” van het Verenigd Koninkrijk — sprake was van een dubbele rechtsgrond, kwam pas een einde met de ondertekening van het Verdrag van Amsterdam(1997). Alle lidstaten, ook het Verenigd Koninkrijk, bereikten overeenstemming over het opnemen van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek in wat later het VWEU zou worden (artikelen151 t/m161). In artikel153 werd de samenwerkingsprocedure vervangen door de medebeslissingsprocedure. Bovendien werd de medebeslissingsprocedure uitgebreid tot maatregelen met betrekking tot het ESF (2.3.2), het vrije verkeer van werknemers, en sociale zekerheid voor migrerende werknemers in de Gemeenschap (2.3.4). Op grond van het nieuwe artikel19 kon de Raad nu ook “passende maatregelen nemen voor het bestrijden van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid”. Kort daarna werden in 2000 op basis van dit Verdragsartikel twee richtlijnen aangenomen: de , en de .

In het Verdrag van Amsterdam werd het bevorderen van een hoog niveau van werkgelegenheid opgenomen als een van de EU-doelstellingen. Op grond van dit Verdrag werd de Gemeenschap verantwoordelijk voor de ondersteuning en aanvulling van de door de lidstaten genomen maatregelen op dit gebied, onder meer door een “gecoördineerdestrategie” te ontwikkelen, te weten de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS) (artikelen145 t/m150 VWEU), op basis van een open coördinatiemethode (2.3.3).

Tijdens de top van Nice in2000 werd het Handvest van de grondrechten van de EU aangenomen. Er werd een Comité voor de werkgelegenheid in het leven geroepen, dat functioneert binnen het beleidskader van de EWS, evenals een Comité voor sociale bescherming, beide bedoeld om de samenwerking op het gebied van werkgelegenheid en sociale bescherming tussen de lidstaten onderling en met de Commissie te bevorderen (artikel160VWEU). Alle voorstellen tot uitbreiding van de medebeslissingsprocedure werden echter verworpen.

In het licht van de tussentijdse evaluatie van de Lissabonstrategie in2005 werden de in het kader van de EWS goedgekeurde richtsnoeren voor werkgelegenheid opgenomen in de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid.

In2007 werd een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering opgericht ter ondersteuning van werknemers die worden ontslagen vanwege veranderingen in de wereldhandelspatronen als gevolg van globalisering (2.3.2).

Het Verdrag van Lissabon van2007 maakte de verdere versterking van de sociale dimensie van de Europese integratie mogelijk. In het VEU wordt nu nadruk gelegd op de sociale doelstellingen van de EU, zoals volledige werkgelegenheid en solidariteit tussen de generaties (artikel3). In artikel6 wordt erkend dat het Handvest van de grondrechten dezelfde bindende werking heeft als de Verdragen. Het Handvest zelf erkent zogeheten solidariteitsrechten, zoals het recht van werknemers op informatie en overleg, het recht op collectieve onderhandelingen, eerlijke en rechtvaardige arbeidsomstandigheden, sociale zekerheid en sociale bijstand. In het VWEU werd een horizontale sociale bepaling opgenomen op grond waarvan de EU bij de bepaling en de uitvoering van haar overige beleid en optreden bovenstaande sociale doelstellingen moet nakomen (artikel 9).

C. Ontwikkelingen sinds het Verdrag van Lissabon

In de Europa 2020-strategie, die in 2010 werd vastgesteld tegen de achtergrond van de financiële en economische crisis, werd de bevordering van inclusieve groei — dat wil zeggen het stimuleren van een economie met een hoog niveau van werkgelegenheid waarmee wordt gezorgd voor sociale en territoriale samenhang — aangewezen als prioritair actiegebied. Deze strategie bevatte vijf kerndoelen, waaronder een zeer ambitieuze sociale doelstelling (vermindering van het risico om in armoede terecht te komen voor ten minste 20miljoen mensen tot2020), en een hernieuwd engagement voor werkgelegenheid (de doelstelling om binnen de leeftijdsgroep 20-64jaar een arbeidsparticipatie van 75% te realiseren). Daartoe werden zeven vlaggenschipinitiatieven ontwikkeld, waaronder een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen, die zich richtte op versterkt beleid voor arbeidsflexibiliteit zonder af te dingen op zekerheid, en het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting (2.3.9). De met deze initiatieven geboekte vooruitgang werd gemonitord in het kader van de jaarlijkse cyclus van coördinatie van het economisch beleid van de EU: het Europees Semester. Als reactie op de toename van de armoede werd in 2014 het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen opgericht om voedselhulp en fundamentele materiële bijstand en activiteiten op het gebied van sociale inclusie te verstrekken.

In april 2017 presenteerde de Commissie de Europese pijler van sociale rechten (EPSR), waarin zij twintigfundamentele beginselen en rechten noemt die als kompas dienen voor hernieuwde convergentie met het oog op betere levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden. Deze beginselen en rechten worden ingedeeld in drie categorieën: i)gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, ii)billijke arbeidsvoorwaarden, en iii)sociale bescherming en inclusie. Tijdens de Sociale Top in Gotenburg van2017 hebben het Parlement, de Raad en de Commissie hun gezamenlijke inzet op dit gebied kracht bijgezet door middel van een gezamenlijke verklaring over de EPSR. De pijler gaat vergezeld van een “sociaal scorebord” aan de hand waarvan de geboekte vorderingen worden gemonitord (2.3.9).

In 2019 werd in Bratislava de Europese Arbeidsautoriteit opgericht om de lidstaten en de Commissie te helpen zorgen voor een eerlijke, eenvoudige en doeltreffende handhaving van de EU-regels voor arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de sociale zekerheid.

Dat jaar werd een aantal belangrijke handelingen aangenomen. De heeft tot doel de toegang tot verlof wegens familieomstandigheden en flexibele arbeidsregelingen te verbeteren en de gelijkheid van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt verder te vergroten. De heeft tot doel werknemers een aanvullend pakket aan basisrechten te bieden, zoals specifiekere informatie over de essentiële aspecten van hun werk, de vaststelling van een maximumduur voor de proeftijd, een verbod op exclusiviteitsclausules zodat werknemers gemakkelijker aanvullend werk kunnen zoeken, de bepaling dat werkgevers hun werknemers vooraf in kennis moeten stellen van de te werken uren, en de bepaling dat verplichte opleiding kosteloos moet worden aangeboden. De heeft tot doel lacunes op het gebied van formele dekking weg te werken.

In de loop van de COVID-19-pandemie zijn diverse maatregelen getroffen om de sociale en werkgelegenheidsgevolgen van de crisis aan te pakken, zoals de investeringsinitiatieven coronavirusrespons (CRII en CRII+) en de tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE). Verder werd het cohesiebeleid ten behoeve van vluchtelingen in Europa (CARE) in het leven geroepen om de lidstaten en regio’s te ondersteunen bij het verlenen van noodhulp aan mensen die uit Oekraïne gevlucht waren na de Russische invasie, ook met gebruikmaking van middelen uit het programma herstelbijstand voor cohesie en de regio’s van Europa (React-EU).

In maart 2021 lanceerde de Commissie een , met concrete initiatieven voor de zittingsperiode 2019-2024. Ook stelde zij kerndoelen voor2030 voor: verhoging van de arbeidsparticipatie binnen de leeftijdsgroep 20 t/m 64jaar tot ten minste 78%, verhoging van het percentage volwassenen dat jaarlijks een opleiding volgt tot ten minste 60%, en verlaging van het aantal mensen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd met ten minste 15miljoen. De motivatie van de leiders om deze doelstellingen te verwezenlijken, werd bevestigd tijdens de sociale top van Porto in mei2021. Het sociaal engagement van Porto werd goedgekeurd door diverse instellingen en organisaties, waaronder het Parlement, en de werd goedgekeurd door de staatshoofden of regeringsleiders van de EU. De nationale streefdoelen van de Europese pijler van sociale rechten werden in juni2022 gepresenteerd. De uitvoering ervan zal worden vergemakkelijkt door het herziene sociale scorebord en met financiering uit het uitgavenplan 2021-2027 van de EU en NextGenerationEU, met name de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Dit zal worden gemonitord in het kader van het Europees semester.

De aanbeveling van de Raad betreffende de invoering van een Europese kindergarantie werd ook in 2021 aangenomen om sociale uitsluiting te voorkomen en te bestrijden door te waarborgen dat kinderen in nood toegang hebben tot voor- en vroegschoolse educatie en opvang, onderwijs, gezondheidszorg, voeding en huisvesting. Binnen het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) voor de periode 2021-2027 moeten alle lidstaten een passend bedrag uittrekken voor de bestrijding van kinderarmoede. Voor landen waar het percentage kinderen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd boven het EU-gemiddelde ligt, stijgt dit bedrag tot 5% van het ESF+. Ter ondersteuning van de uitvoering van de garantie heeft de Commissie in januari2024 een nieuw monitoringkader ingevoerd dat moet worden gehanteerd door de lidstaten en het Europees Semester.

In de strijd tegen armoede onder werkenden heeft de als doel ervoor te zorgen dat de uit hoofde van het nationale recht en/of collectieve overeenkomsten vastgestelde minimumlonen toereikend zijn, en wordt daarmee de daadwerkelijke toegang van werknemers tot bescherming door minimumlonen verbeterd. Hoewel het vaststellen van een minimumloon een nationale bevoegdheid blijft, moeten de lidstaten garanderen dat hun nationale minimumloon werknemers in staat stelt een behoorlijke levensstandaard te genieten.

De heeft tot doel armoede en sociale uitsluiting te bestrijden en voor een hoog niveau van werkgelegenheid te zorgen door toereikende inkomenssteun, met name door middel van een minimuminkomen, en daadwerkelijke toegang tot ondersteunende en essentiële diensten te bevorderen voor personen met onvoldoende middelen, en de integratie op de arbeidsmarkt van mensen die in staat zijn te werken te vergemakkelijken.

De is in november 2023 aangenomen om de vooruitgang bij de verwezenlijking de EPSR-doelstellingen verder te verbeteren door de lidstaten te helpen hun wetgeving en beleid aan te passen aan de behoeften van een sociale economie.

Aangezien een steeds groter deel van de werknemers werkzaam is bij digitale arbeidsplatformen — vaak met onregelmatige werktijden en onder algoritmisch beheer — hebben het Parlement en de Raad de richtlijn betreffende de verbetering van de voorwaarden voor platformwerk aangenomen.

De rol van het Europees Parlement

Het Parlement heeft lange tijd slechts een adviserende en controlerende rol gespeeld, maar het is wel altijd actief geweest bij de ontwikkeling van EU-maatregelen op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid. Vanaf de eerste stadia van Europese integratie heeft het Parlement geregeld opgeroepen tot een actiever sociaal beleid dat een afspiegeling vormt van het groeiende belang van de EU op economisch gebied, en heeft het de voorstellen van de Commissie op dit gebied gesteund. De nauwe betrokkenheid van het Parlement bij de opstelling van het Verdrag van Amsterdam heeft ervoor gezorgd dat de Overeenkomst betreffende de sociale politiek in het Verdrag werd opgenomen en er in de tekst een hoofdstuk over werkgelegenheid werd ingevoegd.

Toen de Lissabonstrategie werd ontwikkeld, benadrukte het Parlement dat overwegingen in verband met werkgelegenheid en sociale zaken een rol moesten spelen bij het opstellen van groeistrategieën en pleitte het voor een hoog niveau van sociale bescherming in de Lissabonstrategie. Het Parlement was verder van mening dat de Lissabonstrategie onvoldoende bindende streefdoelen op sociaal gebied bevatte, en riep de lidstaten op om de maatschappelijke gevolgen en gevolgen voor de werkgelegenheid van de hervormingen die in het kader van de Europa2020-strategie werden doorgevoerd, nauwlettend te volgen. Tijdens de debatten over de financiële crisis van 2007-2008 heeft het Parlement aangedrongen op een EU-toezegging voor het behoud van de Europese sociale modellen en een sterk sociaal Europa.

Het Parlement heeft herhaaldelijk aangedrongen op een meer doeltreffende integratie van de sociale en werkgelegenheidsdoelstellingen in het Europees Semester, door de sociale indicatoren bindend te maken en ze uit te breiden tot kinderarmoede en fatsoenlijk werk.

Verder heeft het Parlement zich kritisch uitgelaten over maatregelen, zoals economische aanpassingsprogramma’s, die buiten het Parlement om worden genomen. In maart2014 stelde het Parlement dat het politieke proces van het opzetten van aanpassingsprogramma’s voor landen met ernstige financiële problemen alleen mag worden aangestuurd door instellingen die daadwerkelijk democratisch zijn.

Het Parlement heeft voorts bevestigd dat het zich zou inzetten voor sociale waarden bij zijn besluitvorming over het gebruik van financiële middelen uit de EU-begroting. In de programmeringsperiode 2014-2020 werd dankzij het Parlement maar liefst 23,1% van alle EU-middelen voor cohesie uitgetrokken voor het ESF (2.3.2) en moest elke lidstaat 20% van zijn ESF-toewijzing besteden aan de bestrijding van sociale uitsluiting. Daarnaast heeft het Parlement in het kader van het ESF+ 2021-2027 gezorgd voor de introductie van bepalingen voor het reserveren van meer middelen voor voedselhulp en materiële bijstand, toereikende financiering voor capaciteitsopbouw voor sociale partners, en waarborgen om erop toe te zien dat in alle door de EU gefinancierde projecten de grondrechten volledig worden geëerbiedigd.

Het Parlement speelde een sleutelrol bij de invoering van de Europese kindergarantie. In 2015 drong het aan op een garantie die elk kind in Europa dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd toegang geeft tot gratis gezondheidszorg, onderwijs, voor- en vroegschoolse educatie en opvang, fatsoenlijke huisvesting en adequate voeding. In 2017 verzocht het Parlement de Commissie erom een voorbereidende actie uit te voeren voor de totstandbrenging van een potentiële kindergarantieregeling, waarmee de weg voor dit instrument werd vrijgemaakt.

In zijn resolutie over het Europees Semester2016 heeft het Parlement de Commissie en de lidstaten ertoe opgeroepen maatregelen te nemen ter bevordering van opwaartse sociale convergentie in de EU. Daarnaast heeft het de Commissie erom verzocht haar opvatting van sociale rechtvaardigheid te definiëren en te kwantificeren. In zijn riep het Parlement de Commissie ertoe op een structuur voor economische governance te ontwikkelen die gebaseerd is op solidariteit, integratie, sociale rechtvaardigheid en convergentie, gendergelijkheid, hoogwaardige openbare diensten, met inbegrip van een hoogwaardig openbaar onderwijssysteem voor iedereen, hoogwaardige werkgelegenheid en duurzame ontwikkeling.

In zijn resolutie over de Europese pijler van sociale rechten toonde het Parlement zich weliswaar verheugd over het desbetreffende initiatief van de Commissie, maar benadrukte het tevens dat er een kernpakket van rechten voor iedereen moest worden afgedwongen. De resolutie bevat ook een oproep aan de sociale partners en de Commissie om samen te werken aan een voorstel voor een kaderrichtlijn over fatsoenlijke arbeidsomstandigheden.

In juli2017 heeft het Parlement een resolutie aangenomen over arbeidsomstandigheden en onzeker werk, waarin wordt geconstateerd dat niet-standaardvormen en atypische vormen van werk aan populariteit winnen. Het Parlement besteedde hier opnieuw aandacht aan in een resolutie van oktober2020 door erop te wijzen dat vooral werknemers met niet-standaardvormen van werk zwaar door de gevolgen van de COVID-19-crisis getroffen zijn en bij de maatregelen van de lidstaten vaak uit de boot vielen.

In2020 stelde het Parlement zijn prioriteiten vast voor een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities, met een oproep om de Europese pijler van sociale rechten en een protocol inzake sociale vooruitgang in de Verdragen op te nemen, en een oproep aan de lidstaten en de Commissie om een ambitieuze “Agenda van Porto2030” met bindende sociale streefdoelen vast te stellen. De goedkeuring van het kader voor de sociale economie door het Parlement in november2023 zorgt voor verdere vooruitgang in de richting van deze doelstellingen.

In 2021, tegen de achtergrond van de voortdurende COVID-19-pandemie, deed het Parlement een oproep om EU-wetgeving vast te stellen die werknemers het recht geeft buiten arbeidstijd onbereikbaar te zijn voor hun werkgever. Naar aanleiding van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne heeft het Parlement zijn bezorgdheid geuit over de ernstige sociale gevolgen van de crisis, met name voor jongeren. Het heeft ook zijn steun uitgesproken voor een verschuiving naar een duurzaam, inclusief en veerkrachtig groeimodel dat opwaartse sociale convergentie ondersteunt en de duurzame ontwikkeling en de veerkracht van de economie en samenlevingen van de EU versterkt.

Meer informatie over dit onderwerp vindt u op de website van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken.

Monika Makay / Victor Manuel Martinez Garzon