ONTWERPRESOLUTIEover de gedelegeerde verordening van de Commissie van 19november2021 tot wijziging van Verordening (EU) nr.347/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang
2.3.2022-()
Marie Toussaint
namens de Verts/ALE-Fractie
Eric Andrieu, Maria Arena, Manon Aubry, Pernando Barrena Arza, Manuel Bompard, Marc Botenga, Pascal Canfin, Leila Chaibi, Clare Daly, Pascal Durand, Lucia Ďuriš Nicholsonová, Cornelia Ernst, Claudia Gamon, Raphaël Glucksmann, Sylvie Guillaume, José Gusmão, Anja Hazekamp, Martin Hojsík, Sophia in ‘t Veld, Karin Karlsbro, Petros Kokkalis, Aurore Lalucq, Pierre Larrouturou, Chris MacManus, Marisa Matias, Nora Mebarek, Sirpa Pietikäinen, Sira Rego, Andreas Schieder, Michal Šimečka, Nikolaj Villumsen, Mick Wallace, Emma Wiesner, Michal Wiezik
9‑0137/2022
Resolutie van het Europees Parlement over de gedelegeerde verordening van de Commissie van 19november2021 tot wijziging van Verordening (EU) nr.347/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang
()
Het Europees Parlement,
–gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2021)08409),
–gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
–gezien Verordening (EU) nr.347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr.1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr.713/2009, (EG) nr.714/2009 en (EG) nr.715/2009[1], en met name artikel3, lid4, en artikel16, lid5,
–gezien artikel111, lid3, van zijn Reglement,
A.overwegende dat de Europese Unie gegrondvest is op de waarden van de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten;
B.overwegende dat Daphne Caruana Galizia, een Maltese onderzoeksjournaliste en blogster gespecialiseerd in corruptiebestrijding, op 16oktober 2017 is vermoord met een autobom;
C.overwegende dat het in zijn resolutie van 29 april 2021 over de moord op Daphne Caruana Galizia en de rechtsstaat in Malta[2] ingenomen was met de voortzetting van het openbare onafhankelijke onderzoek naar de moord op Daphne Caruana Galizia, de regering en de bevoegde autoriteiten van Malta heeft verzocht alle aanbevelingen die uit het onderzoek naar voren komen volledig ten uitvoer te leggen en opmerkte dat het onderzoek naar de moord onder leiding van de Maltese autoriteiten, bijgestaan door Europol, heeft geleid tot de identificatie en voorgeleiding van en de lopende rechtszaak tegen verscheidene verdachten en één potentiële opdrachtgever van de moord, namelijk de eigenaar van het in Dubai gevestigde bedrijf 17 Black Ltd., een voormalig lid van de raad van bestuur van ElectroGas Malta Ltd.;
D.overwegende dat de Commissie waterdichte garanties moet bieden dat er geen middelen van de Unie naar criminelen gaan;
E.overwegende dat eerdere Unielijsten van projecten van gemeenschappelijk belang die door de Commissie zijn opgesteld door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel3, lid4, van Verordening (EU) nr.347/2013 en de huidige vijfde Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang die zijn vastgesteld door middel van de gedelegeerde handeling waarop deze resolutie betrekking heeft, de gaspijpleiding tussen Malta en Italië, de Melita TransGas Pipeline (MTGP), omvatten;
F.overwegende dat projecten van gemeenschappelijk belang in aanmerking komen voor financiering uit de Connecting Europe Facility, die is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014[3];
G.overwegende dat de Unie partij is bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNCAC)[4];
H.overwegende dat het Verdrag inzake bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) is ondertekend op 17 december 1997, dat de aanbeveling van de OESO-Raad voor de verdere bestrijding van omkoping is goedgekeurd op 26 november 2009 en dat de aanbeveling van de OESO-Raad inzake de aftrekbaarheid van belastingen van steekpenningen voor buitenlandse ambtenaren en aanverwante instrumenten is goedgekeurd op 11 april 1996;
I.overwegende dat de Overeenkomst opgesteld op basis van artikelK.3, lid2, onderc), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, in werking is getreden op 28 september 2005;
J.overwegende dat de Unie medeondertekenaar is van de Overeenkomst van Parijs van 2015 inzake klimaatverandering, die gesloten is na afloop van de 21eConferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, op grond waarvan de partijen bij deze overeenkomst verplicht zijn om “de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2°C te houden ten opzichte van het pre-industriële niveau en ernaar te blijven streven de stijging te beperken tot 1,5°C”;
K.overwegende dat de uitstoot van broeikasgassen afkomstig van fossiele brandstoffen de grootste bijdrage levert aan de klimaatverandering; overwegende dat nieuwe gasinfrastructuur wordt ontworpen om ten minste 40tot50jaar mee te gaan en in sommige gevallen zelfs langer; overwegende dat de aanleg van de nieuwe gasinfrastructuurprojecten die zijn opgenomen in de vijfde Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang zou leiden tot een nieuwe afhankelijkheid van fossiele brandstoffen die onverenigbaar is met de afspraken die in het kader van de Overeenkomst van Parijs zijn gemaakt; overwegende dat het aantal elektriciteitsprojecten in de periode tussen het verschijnen van de vierde en de vijfde Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang dramatisch is gedaald, met slechts 67elektriciteitsprojecten op de vijfde lijst, in vergelijking met 102projecten op de vierde PGB-lijst;
L.overwegende dat de Unie Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999[5] (“Europese klimaatwet”) heeft vastgesteld, waarin de Commissie verplicht wordt om vóór de vaststelling te beoordelen of ontwerpmaatregelen of ontwerpwetgevingsvoorstellen, met inbegrip van begrotingsvoorstellen, stroken met de in artikel2, lid1, vastgestelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit en de klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030 en 2040, en om het resultaat van die beoordeling op het moment van vaststelling openbaar te maken;
M.overwegende dat het zijn resolutie van 28november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu heeft goedgekeurd[6];
N.overwegende dat de Commissie haar mededeling van 11december 2019 over de Europese Green Deal heeft goedgekeurd, waarin een nieuwe groeistrategie is uitgezet die de Unie moet omvormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar de doelstelling van klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 wordt gerealiseerd, en dat het zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal heeft goedgekeurd[7];
O.overwegende dat de Europese Raad in zijn conclusies van 12 december 2019 de doelstelling heeft bekrachtigd van een klimaat-neutrale EU in 2050;
P.overwegende dat het zijn resolutie van 21 oktober 2021 over de VN-klimaatconferentie 2021 in Glasgow, VK (COP26) heeft goedgekeurd[8];;
Q.overwegende dat het van cruciaal belang is de doelstellingen van Unie inzake voorzieningszekerheid en energieonafhankelijkheid te verwezenlijken, maar dat overschattingen, overcapaciteit en onbenutte installaties alleen zullen leiden tot hogere tarieven, waardoor het concurrentievermogen van bedrijfssectoren wordt ondermijnd en de energierekeningen voor gezinnen, die al onder druk staan in de huidige energieprijscrisis, worden verhoogd;
R.overwegende dat het in zijn resolutie van 21 oktober 2021 over een EU-strategie om methaanemissies terug te dringen[9], opmerkt dat “bijna 20% van de methaanemissies in de EU afkomstig is van de energiesector, onder meer als gevolg van de winning, de productie, de verwerking, het vervoer, de opslag, de transmissie en de distributie van olie en gas”; en “vraagt om geen EU-steun meer te verlenen voor de uitbreiding van infrastructuur voor fossiele brandstoffen”;
S.overwegende dat in het recentste verslag van het Internationaal Energieagentschap over het bereiken van nuluitstoot tegen 2050 wordt gesteld dat er in zijn traject naar nuluitstoot geen behoefte is aan investeringen in nieuwe voorraden fossiele brandstoffen en dat de Commissie tot dezelfde conclusie is gekomen in haar voorstel voor een verordening tot wijziging van de richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur;
T.overwegende dat richtsnoeren moeten worden verstrekt voor uitgaven in het kader van de Connecting Europe Facility, alsook voor de herziene selectie van projecten voor de vijfde Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang, in overeenstemming met de afspraken van de Unie en de lidstaten die in het kader van de Overeenkomst van Parijs en de Europese klimaatwet zijn gemaakt[10];
1.maakt bezwaar tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie;
2.verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en haar ervan in kennis te stellen dat de gedelegeerde verordening niet in werking kan treden;
3.verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk, en uiterlijk in juni van dit jaar, via een versnelde procedure een nieuwe gedelegeerde handeling in te dienen, vergezeld van de in artikel 2, lid 1, en artikel 6 van de Europese klimaatwet vereiste beoordeling van de consistentie, waarmee de aanleg van nieuwe, op fossiele brandstoffen gebaseerde infrastructuur die kan leiden tot afhankelijkheid van fossiele brandstoffen wordt voorkomen, om verenigbaarheid te garanderen met de afspraken die de Unie en de lidstaten in het kader van de Overeenkomst van Parijs hebben gemaakt;
4.verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
- [1] .
- [2] Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0148.
- [3] PB L249 van 14.7.2021, blz.38.
- [4] PB L 287 van 29.10.2008, blz. 1.
- [5] PB L243 van 9.7.2021, blz.1.
- [6] Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0078.
- [7] Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.
- [8] Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0437.
- [9] Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0436.
- [10] PB L243 van 9.7.2021, blz.1.