Ϸվ

De bescherming van de waarden van artikel2VEU in de EU

De waarden waarop de Europese Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Dat staat zo in artikel2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Om te waarborgen dat deze waarden in acht worden genomen, voorziet artikel7VEU in een EU-mechanisme om ernstige en voortdurende schendingen van EU-waarden door een lidstaat te constateren en eventueel sancties op te leggen. Dat mechanisme is tot nu toe alleen geactiveerd tegen Polen en Hongarije. De EU moet zich ook houden aan haar Handvest van de grondrechten en heeft zich ertoe verbonden om toe te treden tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Omdat de waarden van de EU in sommige lidstaten worden bedreigd, zijn de EU-instellingen hun instrumentarium aan het versterken om een democratische achteruitgang tegen te gaan en de democratie, de rechtsstaat, de grondrechten, gelijkheid en minderheden in de hele Unie te beschermen.

Van gerechtelijke bescherming van de grondrechten naar codificatie in de Verdragen

De Europese Gemeenschappen (EG) (nu de Europese Unie) werden oorspronkelijk opgezet als een internationale organisatie met in wezen een economische werkingssfeer. Uitdrukkelijke regels over de eerbiediging van de grondrechten werden derhalve niet nodig geacht. Lange tijd stonden ze dan ook niet vermeld in de Verdragen. Er werd immers van uitgegaan dat ze hoe dan ook gewaarborgd waren door het (EVRM) uit 1950, dat de lidstaten ondertekend hadden.

Nadat het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) echter de beginselen van rechtstreekse werking en van voorrang van het Europees recht had bevestigd, maar de verenigbaarheid van besluiten met het nationale en constitutionele recht van de lidstaten weigerde te onderzoeken (; ), begonnen verschillende nationale rechterlijke instanties hun bezorgdheid te uiten over de gevolgen die dergelijke jurisprudentie kon hebben voor de bescherming van constitutionele waarden zoals de grondrechten. Indien Europees recht voorrang zou hebben boven nationaal constitutioneel recht, zou het de grondrechten kunnen schenden. Om dit theoretische risico te ondervangen, stelden het Duitse en het Italiaanse constitutionele hof in1974 elk een arrest vast waarin zij verklaarden de bevoegdheid te hebben Europees recht te toetsen, om te waarborgen dat het verenigbaar is met hun respectieve constitutionele rechten (SolangeI; Frontini). Dit leidde ertoe dat het HvJ-EU in zijn jurisprudentie het beginsel poneerde dat de grondrechten moeten worden geëerbiedigd. In die jurisprudentie werd verklaard dat de grondrechten besloten liggen in de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, die door het Hof worden beschermd (). Deze beginselen vloeien voort uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben (), en uit internationale verdragen tot bescherming van de mensenrechten waarbij de lidstaten partij zijn (), waaronder het EVRM ().

Geleidelijk aan zijn de EU-bevoegdheden uitgebreid tot beleidsterreinen die een rechtstreekse weerslag op de grondrechten hebben, zoals justitie en binnenlandse zaken, en die naderhand zijn uitgegroeid tot een volwaardige ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Daarom werden de Verdragen gewijzigd om de bescherming van de grondrechten stevig in de EU te verankeren. Het Verdrag van Maastricht bevatte verwijzingen naar het EVRM en de constitutionele tradities die de lidstaten met elkaar gemeen hebben als algemene beginselen van het EU-recht. In het Verdrag van Amsterdam werden de Europese “beginselen” bevestigd waarop de EU berust (in het Verdrag van Lissabon “waarden” genoemd, zoals opgesomd in artikel2VEU). Daarnaast werd een procedure ingesteld om de in de Verdragen verankerde rechten te schorsen in geval van ernstige en voortdurende schendingen van de grondrechten door een lidstaat. De opstelling van het Handvest van de grondrechten en de inwerkingtreding ervan, samen met het Verdrag van Lissabon, zijn de jongste ontwikkelingen in dit codificatieproces om de bescherming van de grondrechten in de EU te waarborgen.

Toetreding van de EU tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Het EVRM, waartoe alle lidstaten zijn toegetreden, is het belangrijkste instrument ter bescherming van de grondrechten in Europa. De toetreding van de EG tot het Verdrag leek dan ook een logische oplossing om ervoor te zorgen dat de EG de verplichtingen inzake de grondrechten zou naleven. De Commissie heeft meermaals (in1979, 1990 en 1993) voorgesteld om de EG tot het EVRM te laten toetreden. In1996 oordeelde het HvJ-EU, dat daarover om advies was verzocht, in zijn dat het Verdrag de EG geen bevoegdheid verleende om regels op het gebied van de mensenrechten vast te stellen of om internationale akkoorden op dit gebied te sluiten. Daardoor was toetreding wettelijk onmogelijk. Met het Verdrag van Lissabon is die situatie verholpen door de invoering van artikel6, lid2, waardoor de EU verplicht was om tot het EVRM toe te treden. Een dergelijke toetreding zou tot gevolg hebben dat de Unie – zoals momenteel al het geval is voor de lidstaten – op het gebied van de eerbiediging van de grondrechten onderworpen wordt aan de jurisdictie van een rechterlijke instantie buiten de Unie, namelijk het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Deze toetreding zou de Europese burgers – maar ook onderdanen van derde landen die zich op het grondgebied van de Unie bevinden – in staat stellen om op grond van de bepalingen van het EVRM door de Unie vastgestelde rechtshandelingen rechtstreeks te betwisten voor het Hof, op dezelfde wijze als ze de rechtshandelingen van de EU-lidstaten kunnen betwisten.

In 2010, vlak na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, opende de EU onderhandelingen met de Raad van Europa over een ontwerptoetredingsovereenkomst, die in april 2013 werd afgerond. In juli2013 verzocht de Commissie het HvJ-EU een uitspraak te doen over de verenigbaarheid van die overeenkomst met de Verdragen. Op 18december2014 bracht het HvJ-EU een negatief advies uit. Daarin stelde het dat de ontwerpovereenkomst afbreuk kon doen aan de specifieke kenmerken en de autonomie van het Unierecht (). Na een periode van bezinning en besprekingen over de manier waarop de door het HvJ-EU aan de orde gestelde kwesties konden worden opgelost, hebben de EU en de Raad van Europa in 2019 de onderhandelingen hervat en deze lopen nog steeds.

Het EU-Handvest van de grondrechten

Naast het “externe” controlemechanisme waarin de toetreding van de EG tot het EVRM voorziet om te waarborgen dat de wetgeving en het beleid met de grondrechten stroken, was er op EG-niveau een “intern” controlemechanisme nodig om een voorafgaande autonome rechterlijke toetsing door het HvJ-EU mogelijk te maken. Daartoe was een voor de EU specifieke “verklaring van rechten” vereist en op de Europese Raad in1999 in Keulen werd besloten om een Conventie samen te roepen om een Handvest van de grondrechten op te stellen.

Het Handvest werd in 2000 te Nice plechtig afgekondigd door het Parlement, de Raad en de Commissie. Na te zijn gewijzigd werd het in2007 opnieuw afgekondigd. Het kreeg echter pas rechtstreekse werking met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1december 2009, zoals bepaald in artikel6, lid1, VEU. Daardoor werd het een bindende bron van primair recht.

Het Handvest is weliswaar gebaseerd op het EVRM en andere Europese en internationale instrumenten, maar was in verschillende opzichten toch vernieuwend, met name omdat discriminatie op grond van onder meer handicap, leeftijd en seksuele gerichtheid verboden zijn en toegang tot documenten, gegevensbescherming en goed bestuur deel uitmaken van de erin vervatte grondrechten.

Het toepassingsgebied van het Handvest is in beginsel erg ruim aangezien de meeste erin vastgelegde rechten aan “eenieder” worden verleend, ongeacht nationaliteit of status. Met artikel51 wordt de toepassing ervan echter beperkt tot de instellingen en organen van de Unie en tot de lidstaten, wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen.

Artikel7VEU, het rechtsstaatkader van de Commissie en het rechtsstaatmechanisme

Met het Verdrag van Amsterdam werd een nieuw sanctiemechanisme in het leven geroepen om te waarborgen dat de lidstaten de grondrechten, andere Europese beginselen en waarden zoals democratie, de rechtsstaat, gelijkheid en de bescherming van minderheden ook naleven buiten de wettelijke grenzen van de EU-bevoegdheden. Hierdoor kreeg de EU de bevoegdheid in te grijpen op terreinen die anders aan de lidstaten werden overgelaten, in gevallen van “ernstige en voortdurende schending” van deze waarden. In zijn had het Parlement voor het eerst een soortgelijk mechanisme voorgesteld. Met het Verdrag van Nice werd een preventieve fase toegevoegd, in gevallen van een “duidelijk gevaar voor een ernstige schending” van de EU-waarden in een lidstaat. Deze procedure had tot doel ervoor te zorgen dat de bescherming van de grondrechten en van de democratie, de rechtsstaat en de rechten van minderheden, die deel uitmaakt van de criteria van Kopenhagen voor de toetreding van nieuwe lidstaten, ook na toetreding blijft gelden, en voor alle lidstaten op dezelfde wijze.

Artikel7, lid1, VEU voorziet in een “preventieve fase”. Een derde van de lidstaten, het Parlement en de Commissie kunnen namelijk een procedure starten waarbij de Raad met een meerderheid van vier vijfde van zijn leden kan constateren dat er in een lidstaat een “duidelijk gevaar” bestaat “voor een ernstige schending” van de in artikel2VEU afgekondigde waarden, waaronder eerbiediging van de mensenrechten, de menselijke waardigheid, vrijheid en gelijkheid, en de rechten van personen die tot minderheden behoren. Vooraleer die constatering wordt gedaan, moet de betrokken lidstaat worden gehoord en kunnen aanbevelingen aan die lidstaat worden gedaan. Het Parlement moet bovendien zijn goedkeuring verlenen met een tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen en bij volstrekte meerderheid van stemmen van zijn leden (artikel354, vierde alinea, VWEU). Deze preventieve procedure werd op 20december2017 voor het eerst in gang gezet door de Commissie met betrekking tot Polen, en op 12september2018 door het Parlement met betrekking tot Hongarije. Ze zit echter nog steeds geblokkeerd in de Raad, waar een aantal hoorzittingen hebben plaatsgevonden maar geen aanbevelingen – laat staan constateringen – werden gedaan. Bovendien werd het Parlement het recht ontzegd om zijn standpunt uiteen te zetten tijdens de hoorzittingen van de Raad, onder meer over Hongarije, hoewel het de procedure zelf had opgestart. Op 6mei 2024 stelde de Commissie voor de procedure van artikel7, lid1, tegen Polen af te sluiten.

Artikel7, leden2 en3, VEU voorziet in geval van een “ernstige en voortdurende schending” van de EU-waarden in een “sanctiemechanisme” dat door de Commissie of een derde van de lidstaten (niet het Parlement) in gang kan worden gezet nadat de lidstaat in kwestie om opmerkingen is verzocht. De Europese Raad constateert de schending met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring van het Parlement met dezelfde meerderheid als voor het preventieve mechanisme. De Raad kan, ditmaal met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, besluiten om bepaalde lidmaatschapsrechten van de betrokken lidstaat te schorsen, met inbegrip van de stemrechten in de Raad. Hij kan eveneens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten om de sancties te wijzigen of in te trekken. De betrokken lidstaat neemt niet deel aan de stemmingen in de Raad of de Europese Raad. De constatering van een schending en de vaststelling van sancties blijven moeilijk haalbaar vanwege de vereiste unanimiteit, zoals blijkt uit het feit dat de regeringen van Hongarije en Polen hadden aangekondigd dat zij hun veto zouden uitspreken tegen dergelijke besluiten met betrekking tot de andere lidstaat.

Om de kloof te dichten tussen de politiek moeilijke activering van procedures op grond van artikel7VEU (voor het aanpakken van situaties die buiten de werkingssfeer van het EU-recht vallen) en inbreukprocedures met een beperkt effect (voor het aanpakken van specifieke situaties die binnen de werkingssfeer van het EU-recht vallen) heeft de Commissie in 2014 een gelanceerd. Daarmee werd geprobeerd een doeltreffende en coherente bescherming van de rechtsstaat te waarborgen, als een noodzakelijke voorwaarde om de eerbiediging van de grondrechten en de democratie te garanderen in gevallen van systemische bedreiging. Dit kader gaat vooraf aan en vormt een aanvulling op de procedure van artikel7VEU en omvat drie stadia: een beoordeling door de Commissie, d.w.z. een gestructureerde dialoog tussen de Commissie en de lidstaat, zo nodig gevolgd door een advies over de rechtsstaat; een aanbeveling van de Commissie inzake de rechtsstaat; en een follow-up van die aanbeveling door de lidstaat. Dit rechtsstaatkader werd in 2016 toegepast op Polen maar liep op niets uit. Daarom nam de Commissie op 20december 2017 het om een artikel7-procedure in te leiden.

In juli 2019 ging de Commissie nog een stap verder in haar mededeling “”. Daarin lanceerde ze een rechtsstaatmechanisme, bestaande uit een jaarlijks toetsingsproces op basis van een verslag over de rechtsstaat waarin de stand van zaken in de lidstaten wordt gevolgd en dat de basis vormt voor een interinstitutionele dialoog. Het eerste werd in september 2020 gepubliceerd, samen met 27landenhoofdstukken. Daarin ging aandacht uit naar het rechtsstelsel (en met name de onafhankelijkheid, kwaliteit en efficiëntie ervan), het kader voor corruptiebestrijding (wettelijke en institutionele opzet, preventie, repressieve maatregelen), de pluriformiteit van de media (regelgevende instanties, transparantie van eigendom en overheidsbemoeienis, bescherming van journalisten) en andere institutionele kwesties in verband met controlemechanismen (wetgevingsproces, onafhankelijke autoriteiten, toegankelijkheid, rechterlijke toetsing, maatschappelijke organisaties). Met het verslag wordt het toezicht van de EU aanzienlijk versterkt. Vergeleken met het EU-scorebord voor justitie en andere monitoring- en verslagleggingsinstrumenten omvat het immers niet alleen civiele, maar ook strafrechtelijke en administratieve rechtspraak. In het verslag wordt ingegaan op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, corruptie, de pluriformiteit van de media, de scheiding der machten en de ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Er werd een netwerk van nationale contactpunten opgezet om informatie te verzamelen en de dialoog met de lidstaten te waarborgen, en ook de dialoog met belanghebbenden werd bevorderd, waaronder de organen van de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, justitiële netwerken en niet-gouvernementele organisaties. Het , dat in juli 2022 werd gepubliceerd, bevatte ook een reeks aanbevelingen aan elke lidstaat, waarvan de follow-up zal worden onderzocht in latere jaarverslagen over de rechtsstaat. In juli 2023 werd het uitgebracht. Daarin werd geëvalueerd in welke mate de aanbevelingen van vorig jaar waren uitgevoerd en werden nieuwe aanbevelingen gedaan.

Andere instrumenten ter bescherming van de waarden van de EU

De EU heeft nog andere instrumenten ter bescherming van haar waarden ter beschikking.

Wanneer de Commissie een nieuw wetgevingsinitiatief voorstelt, gaat ze aan de hand van een effectbeoordeling na of het met de grondrechten strookt. Dat aspect wordt vervolgens ook door de Raad en het Parlement onderzocht.

Verder publiceert de Commissie een . Dat wordt onderzocht en besproken door de Raad, die er conclusies over aanneemt, en door het Parlement, in het kader van zijn jaarverslag over de situatie van de grondrechten in de EU. In december 2020 lanceerde de Commissie een nieuwe , onder meer met betrekking tot EU-financiering, door middel van de specifiek met het Handvest verband houdende “randvoorwaarde” die in de werd ingevoerd. Op basis daarvan werden eerst de cohesiefondsen voor Polen en Hongarije niet uitbetaald. Op 13december 2023 was de Commissie van oordeel dat Hongarije aan de algemene randvoorwaarde had voldaan, zodat het land aanspraak kon maken op maximaal 10,2miljardEUR aan eerder geblokkeerde middelen. In februari 2024 meende de Commissie dat ook Polen aan zijn verplichtingen had voldaan, waardoor het land de EU kon verzoeken maximaal 76,5miljardEUR aan cohesiefondsen voor 2021-2027 vrij te geven.

Sinds 2014 houdt de Raad ook een interne jaarlijkse dialoog tussen alle lidstaten ter bevordering en bescherming van de rechtsstaat, waarbij de aandacht elk jaar naar een ander onderwerp uitgaat. Met ingang van de tweede helft van 2020 besloot de Raad zich op basis van het verslag van de Commissie over de rechtsstaat te concentreren op het onderzoek van de situatie van de rechtsstaat in vijf lidstaten per halfjaar.

Ook in het kader van het Europees Semester wordt toegezien op kwesties in verband met de waarden van de EU en kunnen landspecifieke aanbevelingen worden gedaan. De betrokken terreinen omvatten de rechtsstelsels (op basis van het scorebord voor justitie), alsook handicaps, sociale rechten en burgerrechten (met betrekking tot bescherming tegen georganiseerde misdaad en corruptie).

Bulgarije en Roemenië vielen bovendien onder het mechanisme voor samenwerking en toetsing, dat op 15september 2023 werd afgesloten en vervangen door het rechtsstaatmechanisme.

Inbreukprocedures zijn een belangrijk instrument om schendingen van de EU-waarden in de Unie te bestraffen, en het HvJ-EU is zijn jurisprudentie ter zake aan het ontwikkelen. Inbreukprocedures kunnen worden ingeleid indien een nationale wet niet strookt met het EU-recht en de waarden van de EU in individuele en specifieke gevallen (terwijl artikel7 ook van toepassing is op situaties die buiten de werkingssfeer van het EU-recht vallen en waarbij de grondrechten stelselmatig en voortdurend worden geschonden) en het HvJ-EU kan financiële sancties opleggen als geen gehoor wordt gegeven aan bevelen of arresten.

Het , dat in 2007 in Wenen werd opgericht, speelt een belangrijke rol bij het houden van toezicht op de situatie van de grondrechten in de EU. Het FRA is belast met het verzamelen, het analyseren, het verspreiden en het evalueren van informatie en gegevens met betrekking tot de grondrechten. Het voert ook wetenschappelijk onderzoek en enquêtes uit en publiceert jaarverslagen en thematische verslagen over de grondrechten.

De Commissie versterkt ook de gelijkheid en de bescherming van minderheden – twee van de pijlers van artikel2VEU – door middel van specifieke strategieën, voorstellen en acties om gendergelijkheid te bevorderen, geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, racisme, haatzaaiende uitlatingen, haatmisdrijven en antisemitisme te bestrijden en de rechten van lhbtiq-personen, Roma, personen met een handicap en kinderen te beschermen onder het overkoepelende concept “Een Unie van gelijkheid”. De Commissie, gesteund door het Parlement en 15lidstaten, heeft Hongarije voor het HvJ-EU gedaagd omdat ze ’slands beschouwt als een schending van onder meer artikel2 VEU. Ze heeft ook richtlijnen voorgesteld om de te versterken door middel van gemeenschappelijke normen, die onlangs zijn goedgekeurd.

Na een blokkering door de veto’s van de regeringen van Hongarije en Polen werd tijdens de Europese Raad van 10-11december 2020 uiteindelijk een akkoord bereikt over een . Dankzij die verordening kan de EU-begroting worden beschermd als wordt vastgesteld dat schendingen van de rechtsstaatbeginselen in een lidstaat op een voldoende directe manier afbreuk doen of ernstig afbreuk dreigen te doen aan het goede financiële beheer van de EU-begroting of de bescherming van de financiële belangen van de EU. Het beroep van de Hongaarse en de Poolse regering tegen de verordening is . Dat maakte voor de Commissie en de Raad de weg vrij om het mechanisme tegen in werking te stellen, hetgeen heeft geleid tot de opschorting van 6,3miljardEUR in het kader van programma’s van het cohesiebeleid.

De Commissie bespreekt momenteel de uitvoering van de nationale plannen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit met een aantal regeringen van de lidstaten en monitort of zij de overeengekomen mijlpalen en streefdoelen bereiken, wat een voorwaarde is voor de uitbetaling van de middelen. Deze plannen hebben tot doel de uitdagingen aan te pakken die zijn vastgesteld in de door de Raad aangenomen van het , in de verslagen over de rechtsstaat en de daarmee verband houdende aanbevelingen van de Commissie, alsook in de artikel7-procedures tegen Polen en Hongarije. Op 13december 2023 oordeelde de Commissie dat Hongarije de inbreuken op de beginselen van de rechtsstaat niet voldoende had aangepakt, aangezien het land Op 6mei 2024 stelde de Commissie voor .

Rol van het Europees Parlement

Het Parlement heeft een betere eerbiediging en bescherming van de grondrechten in de EU altijd ondersteund. Reeds in1977 keurde het samen met de Raad en de Commissie een goed. Daarin verbonden de drie instellingen zich ertoe bij de uitoefening van hun bevoegdheden de eerbiediging van de grondrechten te waarborgen. In 1979 nam het Parlement een resolutie aan waarin de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het EVRM werd bepleit.

Volgens de door het Parlement voorgestelde dient de Unie de waardigheid van het individu te beschermen en van elke onder haar rechtsmacht vallende persoon de fundamentele rechten en vrijheden te erkennen die voortvloeien uit de gemeenschappelijke beginselen van de nationale grondwetten en het EVRM. De tekst voorzag ook in toetreding van de Unie tot het EVRM. In zijn nam het Parlement de Verklaring van de grondrechten en de fundamentele vrijheden aan.

Sinds 1993 organiseert het Parlement jaarlijks een debat over de situatie van de grondrechten in de EU en neemt het een resolutie aan op basis van een verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. Daarnaast heeft het een toenemend aantal resoluties aangenomen over specifieke kwesties inzake de bescherming van de in artikel2VEU vermelde waarden in de lidstaten.

Het Parlement is er steeds voorstander van geweest om de EU haar eigen verklaring van rechten te geven en het heeft erop aangedrongen om het Handvest van de grondrechten bindend te maken. Dat werd in 2009 uiteindelijk bereikt met het Verdrag van Lissabon.

Meer recentelijk heeft het Parlement herhaaldelijk ernstige bezorgdheid geuit over de geleidelijke uitholling van de normen van artikel2VEU in sommige lidstaten. Om dit probleem aan te pakken heeft het Parlement een aantal voorstellen gedaan om in de EU niet alleen de grondrechten beter te beschermen maar ook de democratie en de rechtsstaat, en meer in het algemeen alle waarden van de EU die onder artikel2 VEU vallen. Daartoe heeft het nieuwe mechanismen en procedures voorgesteld om de bestaande leemten op te vullen. In verschillende resoluties sinds 2012 heeft het Parlement aangedrongen op de oprichting van een “Commissie van Kopenhagen”, de totstandbrenging van een “Europese beleidscyclus grondrechten”, de invoering van een mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing en een “bevriezingsprocedure”, en de versterking van het FRA.

In een cruciale resolutie hierover uit 2016 heeft het Parlement zijn eerdere voorstellen geconsolideerd en de Commissie verzocht een interinstitutioneel akkoord in te dienen over de instelling van een , dat gebaseerd zou zijn op een EU-Pact met de Commissie en de Raad. Dit zou een jaarlijkse beleidscyclus omvatten op basis van een verslag van de Commissie en een panel van deskundigen over de eerbiediging van de waarden van de EU in de Unie, gevolgd door een parlementair debat en vergezeld van regelingen om risico’s en schendingen aan te pakken. De Commissie heeft in haar mededeling van 2019 veel van de voorstellen van het Parlement overgenomen (de instelling van een interinstitutioneel proces, met een jaarverslag, om de stand van zaken omtrent de rechtsstaat en aanverwante kwesties in de lidstaten te volgen) en landspecifieke aanbevelingen uitgebracht, maar niet met betrekking tot artikel2VEU in zijn geheel (niet alleen de rechtsstaat, maar ook de democratie, de grondrechten, gelijkheid en minderheden), de oprichting van een comité van onafhankelijke deskundigen, de opstelling van een interinstitutioneel akkoord over het proces en het opnieuw beginnen publiceren van corruptiebestrijdingsverslagen. Het Parlement drong ook aan op een nieuwe ontwerpovereenkomst voor toetreding van de EU tot het EVRM, en op verdragswijzigingen, zoals de schrapping van artikel51 van het Handvest van de grondrechten, de omzetting van het Handvest in een “verklaring van rechten” van de Unie, en de afschaffing van de vereiste unanimiteit voor onderwerpen in verband met gelijkheid en non-discriminatie. In een resolutie uit 2020 heeft het Parlement de tekst voor een interinstitutioneel akkoord inzake versterking van de waarden van de EU voorgesteld. Daarin heeft het eerdere voorstellen uitgewerkt en de mogelijkheid van dringende verslagen en de oprichting van een interinstitutionele werkgroep toegevoegd. In een resolutie uit 2021 heeft het Parlement de Commissie ook verzocht haar jaarverslag over de rechtsstaat uit te breiden tot alle waarden van artikel2VEU en er landspecifieke aanbevelingen in op te nemen.

In2018 nam het Parlement een resolutie aan waarin het besluit van de Commissie om ten aanzien van de procedure van artikel7, lid1, VEU in te leiden, positief onthaald. Het nam ook een resolutie aan over het opstarten van de procedure van artikel7, lid1, VEU ten aanzien van , door bij de Raad een met redenen omkleed voorstel in te dienen met het verzoek om te constateren of er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de in artikel2VEU bedoelde waarden, en in dit kader aan Hongarije passende aanbevelingen te doen[1]. In2020 en2022 nam het Parlement ook resoluties aan over respectievelijk Polen en Hongarije, waarin het stelde dat er in het kader van de procedure van artikel7, lid1, VEU meer heikele punten moesten worden onderzocht. Het verzocht de Commissie ook gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten, waaronder de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, om schendingen van de waarden van artikel2 VEU door Hongarije en Polen aan te pakken. Op 29februari 2024 gaf de Commissie toegang tot maximaal 137miljardEUR aan EU-middelen nadat het land een actieplan had ingevoerd om de rechtsstaat te herstellen, waaronder hervormingen om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te versterken. Op 14maart 2024 besloot het Parlement de Commissie voor de rechter te dagen wegens haar besluit om 10,2miljardEUR aan bevroren middelen voor Hongarije vrij te geven omdat het land zijn veto tegen hulp voor Oekraïne had ingetrokken. Het keurde een resolutie goed over de hoorzittingen in het kader van artikel7, lid1, VEU over Hongarije in de Raad om de rechtstaat te versterken en de budgettaire gevolgen daarvan.

Naar aanleiding van de moord op de journalisten Daphne Caruana Galizia in Malta en Ján Kuciak en zijn verloofde in Slowakije, en in een poging om het toezicht en de maatregelen van het Parlement met betrekking tot de waarden van artikel2VEU te versterken, heeft de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken een Groep voor toezicht op de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten opgericht. Deze groep buigt zich over bedreigingen voor de waarden van de EU in de hele Unie en stelt maatregelen voor aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken.

[1]Meer informatie over de activiteiten van het Parlement in verband met de grondrechten tijdens de vorige zittingsperiode is te vinden in de Engelstalige briefing “The protection of fundamental rights in the EU: European Ϸվ achievements during the 2014-2019 legislative term and challenges for the future”.

Ottavio Marzocchi